i
5 Informatie voor de elektrotechnisch installateur
5.1 Montage en elektrische aansluiting
5.1 Montage en elektrische aansluiting
GEVAAR!
ç
Gevaar voor elektrische schokken bij aanraking van spannings-
voerende delen in de inbouwomgeving.
Het apparaat kan beschadigd raken!
Voorafgaand aan werkzaamheden aan het apparaat de aansluitlei-
dingen loskoppelen en spanningvoerende delen in de omgeving
afdekken!
Montageplaats kiezen
Als weergave- en bedieningsscherm moet het apparaat op een goed bereikba-
re plaats worden gemonteerd. Bij het bepalen van de montagehoogte zijn de
gewoonten van de gebruiker van doorslaggevend belang. Geadviseerd wordt
een montagehoogte van circa 1,50 m.
P
Directe zonnestralen of sterke lichtbronnen kunnen de naderingssensor
nadelig beïnvloeden.
Apparaat aansluiten en monteren
P
Installatievoorschriften voor SELV-installaties aanhouden.
P
Ingangskabels niet parallel met voedingskabels installeren, om EMC-sto-
ringen te voorkomen.
Meegeleverde draagring (12) via de sleufgaten op minimaal 2 tegenover
elkaar liggende schroefpunten van de apparatuurdoos bevestigen.
P
Als alternatief heeft de draagring 4 extra bevestigingsgaten voor anderen
montagesystemen.
Bus- en hulpspanningskabel uit de inbouwdoos leiden.
P
Het tweede aderpaar (geel/wit) van de KNX-buskabel kan worden gebruikt
voor de aansluiting van de hulpspanning.
Buskabel via aansluitklem (6) aansluiten. Let daarbij op de juiste polariteit.
Sluit de hulpspanning aan via aansluitklem (7), polariteitsonafhankelijk.
P
Na het inschakelen van de netspanning voert het apparaat geduren-
de enkele seconden een initialisatie uit. De melding
de geen informatie via de KNX-bus ontvangen.
102
verschijnt. Het apparaat kan gedurende deze perio-