Uitgangsspanning instellen
De uitgangsspanning kan op de instelregelaar "VOLTAGE" (7) worden ingesteld. De grove en fijne regeling gebeurt
op dezelfde wijze zoals bij de instelling van de stroombegrenzing.
Door het grote regelbereik is het mogelijk dat de spannignsinstelling ca. 1-2 seconden nodig heeft
om van een hoge naar een lage spanningswaarde over te gaan.
Bij normaal gebruik werkt het apparaat in de constante spanningsmodus. Dit betekent dat de voeding een
vooraf ingestelde, constante spanning afgeeft. Deze werking wordt aangegeven met de groene statusindica-
tor "C.V." (4).
Aansluiten van een verbruiker
Let bij het aansluiten van een verbruiker op dat deze uitgeschakeld met de voeding wordt
verbonden. De max. stroomopname van de aan te sluiten verbruiker mag de aanduidingen uit de
technische gegevens niet overschrijden.
Bij het in serie schakelen van de uitgangen van meerdere voedingen ontstaan aanraakgevaarlijke
spanningen (> 70 VDC), die levensgevaarlijk kunnen zijn. Vanaf deze spanning mogen alleen
geïsoleerde accessoires (aansluitleidingen, meetleidingen, enz.) worden gebruikt.
Voorkom het gebruik van niet-geïsoleerde leidingen en contacten.
Deze lege plaatsen dienen door geschikt, moeilijk ontvlambaar isolatiemateriaal of andere maatre-
gelen te worden afgedekt om tegen rechtsreeks contact en kortsluiting te beschermen.
Let op een voldoende sectie van de geleiders voor de verwachte stroomsterkte.
Op de voeding zijn twee uitgangen beschikbaar. Deze uitgangen voeren altijd dezelfde uitgangsspanning. Het
verschil ligt echter in de stroombelastbaarheid.
Aan de voorste bussen (9 en 10) kan slechts een stroom van max. 5 A worden afgenomen. Er is
een automatische stroombegrenzing geïntegreerd.
De schroefbussen op de achterkant zijn voor de volledige nominale stroom bestemd.
Vanaf 20 A uitgangsstroom is de schroefklemfunctie van de bussen aan de achterkant aangewe-
zen om een oververhitting van de steekbussen te vermijden.
Verwijder de aangesloten verbruiker van de uitgang.
Schakel de voeding in via de aan/uit-schakelaar (1). De bedrijfsindicator (2/3) licht op en op het display worden
spanning en stroom weergegeven.
Stel de parameters in naar wens zoals beschreven in het hoofdstuk "In gebruik nemen".
Controleer nogmaals de correct ingestelde uitgangsspanning.
91