Max. temperatuur:
Max. hoogte (boven gemiddeld zeeniveau):
N
Bougie:
L
Bedieningsmodus S1 (continue bediening)
De machine kan continu bediend worden met de
aangehaalde vermogensuitvoer.
Bedieningsmodus S2 (tijdelijke bediening)
De machine kan tijdelijk bediend worden met de max.
vermogensuitvoer. Nadien moet de machine een tijdlang
gestopt worden teneinde oververhitting te voorkomen.
5. Legenda
1 Tankmeter
2 Brandstofdop
3 Uitgangen 230 V~
4 DC-uitvoer 12 V
5 Aarding
6 Overbelastingsbeveiliging
7 Voltmeter
8 Olieaftapplug
9 Olieopvulplug
10 Bescherming tegen olietekort
11 Aan-/uitschakelaar
12 Chokehendel
13 Trekkoord
14 Benzinehaan
15 Wielen
16 Draaghendel
17 Rubberpoten
18 Transporthendels
19 Sleutelset voor bougie
20 Assemblageset voor duwstaaf
21 Assemblageset voor wielen
22 Moersleutel
23 Adapterkabel voor DC-uitgang
24 Luchtfilterset
25 Bougie
26 Knalpot
6. Alvorens de machine in werking te zetten
40 °C
1000 m
LG F6TC
6.1 Wielassemblage (afb. 3-5)
1. Plaats eerst één uiteinde van de bout (item 21) door
het gat in het frame en maak deze vast met een moer en
een borgring.
2. Stop de fitting door het andere uiteinde van de bout
(item 21) en plaats het wiel en de borgring, en maak dit
met de moer vast.
3. Plaats de wielbedekking en maak ze vast met clips
zoals uitgelegd op de binnenkant van de afdekking.
4. Zet het linkerwiel in elkaar volgens dezelfde procedure
als hierboven.
Belangrijk:
Het binnenwiel moet opgeblazen worden, want het is
met lage druk verscheept (max. meterdruk 3 bar/0,3
MPa).
6.2 Assemblage van de rubberpoten (afb. 6)
Houd de poot (item 17) tegen het frame zoals
aangegeven. Plaats eerst de bout door het gat in het
frame en het gat in de poot en maak dit vast met een
moer. Zet vervolgens de andere drie bouten en moeren
volgens dezelfde procedure vast.
6.3 Assemblage van de transporthendel (afb. 7-8)
- Plaats de draaghendel (item 16) op het frame en zet
hem vervolgens vast met bouten.
6.4 Elektrische veiligheid
- Elektrische stroomkabels en aangesloten apparatuur
moeten in perfecte staat zijn.
- De generator dient enkel met apparatuur gebruikt te
worden waarvan de spanningsspecificaties voldoen aan
de uitvoerspanning van de generator.
- Sluit de generator nooit op de stroomvoorziening aan
(fittinguitvoer).
- Houd de kabellengte tot bij de verbruiker zo kort
mogelijk.
24