De zaagketting (9) op kettingwiel (10) leggen. De zaagketting
met de rechter hand in de bovenste geleidegroef van de zaag-
geleider (11) voeren.
De snijkanten van de zaagketting moeten aan de geleider-
bovenkant in de richting van de pijl wijzen!
Voer de zaagketting (9) om de omlegschijf (12) van de zaag-
geleider, en trek daarbij de zaagketting licht in de richting van
de pijl.
Als eerste de kettingwielbeschermer (3) in de houder (B/4)
drukken en daarna over de bevestigingsbout schuiven, daarbij
de zaagketting (9) over de kettingvanger (13) tillen.
Bevestigingsmoer (2) handvast aandraaien.
Zaagketting spannen
Draai de schroef (C/5) waarmee de ketting aangespannen wordt
naar rechts (met de wijzers van de klok mee) tot de zaagketting
de sponning van de zaaggeleiding „aan de onderkant" begint
te raken (zie detail in de cirkel).
Til de voorzijde van de zaaggeleider iets op en draai de kettings-
panschroef (C/5) rechtsom (met de klok mee), tot de zaagketting
weer tegen de onderzijde van de zaaggeleider aanligt.
Het voorste einde van de zaaggeleider verder omhoog til-
len en de bevestigingsmoeren (2) met de combisleutel vast
aandraaien.
9
10
11
9
2
2
E
12
F
3
13
9
G
H
37