•
Houd een duidelijke scheiding aan tussen laagspanning-
en netspanningkabels. Gebruik de gescheiden
kabelinvoeren van de controller.
•
Indien de kabelinvoeren aan de bovenzijde en onderzijde
worden gebruikt, dient u te allen tijde de juiste
installatiebuis, wartels en lasdozen te gebruiken.
•
Voor een vaste aansluiting op de netspanning dient u de
netspanning aansluitconnector te bedraden met behulp
van vinyldraad of VMvK. Voor een "losse" aansluiting kunt
u gebruik maken van soepel netsnoer en een WCD met
randaarde. Gebruik altijd kabelbandjes om de bedrading
vast te zetten. Hiervoor zijn speciale bevestigingspunten
aangebracht bij de netspanning aansluitconnector.
- In geval van een vaste aansluiting dient er een aparte
groep met onderbreker gebruikt te worden.
- Soepele aders, welke aangesloten worden op de
netspanning aansluitconnector, mogen niet vertind
worden.
•
Vermijd kabellussen in de controller en zorg ervoor dat de
bekabeling niet op of onder de print ligt. Het gebruik van
kabelbandjes dient de voorkeur en verbetert de netheid en
de aansluitingen worden hierdoor meer overzichtelijk in de
behuizing.
•
De accu die in deze controller wordt toegepast, moet zijn
gemaakt van een materiaal met een juiste
ontvlambaarheidklasse (HB of beter)
•
Ieder circuit dat is aangesloten, hetzij rechtstreeks op de
relaiscontacten van de controller of via externe relais
contacten, die via elektronische uitgangen van de
controller worden aangestuurd, dienen van een
zogenaamd SELV (Safety Extra-Low Voltage)
spanningscircuit voorzien te zijn.
- Hulprelais die de netspanning schakelen mogen niet in
de controller gemonteerd worden.
- Plaats altijd een blusdiode toe (bijv.1N4001) over de
spoel van een relais.
- Pas altijd een deugdelijke relais toe met voldoende
isolatie tussen contacten en spoel.
•
De minimale afstand tussen diverse apparatuur dient
50 mm te bedragen.
•
Pas de apparatuur alleen toe in een schone en niet
vochtige ruimte.
Bekabeling
Aanbevolen bedrading systeem-databus
Er zit een TERM-databus afsluiting op de eerste en laatste
interface op de systeem-databus. Bij een 'ster'-configuratie van
de bekabeling is de TERM-databus afsluiting alleen geplaatst
op de interfaces aan de uiteinden van de twee systeem-
databus kabels.
Figuur 4 inhoud
(1) GND-link (niet plaatsen).
(2) Aard-aansluiting voor aansluitingen afscherming.
(3) Controlepaneel ATS4000 of varianten.
(4) Controlepaneel TERM databus afsluiting geplaatst (eerste
interface in systeem-databus).
(5) Aanbevolen type datakabel: WCAT 52 (tweevoudig twisted pair).
(6) ATS111x LCD-GI (TERM-switch niet op ON).
P/N 1070341 (ML) • REV F • ISS 16APR18
All manuals and user guides at all-guides.com
(7) Afzonderlijke 12V voeding. Vereist indien GI meer dan 100
m verwijderd is van het dichtstbijzijnde paneel of DI. Sluit "−" aan
op "−" van de databus.
(8) ATS125x/1260 TERM geplaatst (laatste interface in systeem-
databus).
(9) ATS125x/1260 DI
Opmerking:
De lokale databus (niet weergegeven) heeft
dezelfde specificaties. De lokale databus wordt aangesloten op
CON9/CON10 van de ATS125x, of J22 van de ATS1250/1260.
Zie "Aansluiting ATS systeem-databus", "ATS125x/1260 lokale
databus en aardaansluiting", en onderstaande detail informatie
over de aarding.
Aarding
WAARSCHUWING:
Volg de juiste aardingsprocedure.
Aarding van behuizing met daarin verschillende interfaces
Alle interfaces die voor het systeem zijn ontworpen zijn voorzien
van metalen aardaansluitingen die zijn verbonden met de metalen
behuizing. Zorg ervoor dat de aardaansluitingen goed contact
maken met de metalen behuizing (voorkom dat verf de verbinding
isoleert).
Elke aardaansluiting kan afzonderlijk gebruikt worden voor het
aansluiten van de afscherming van afgeschermde kabels.
Als een interface in een behuizing van kunststof is geplaatst
moet de aardaansluiting ook worden aangesloten, met
uitzondering van interfaces die niet voorzien zijn van een
aardaansluiting.
Aarding van panelen binnen één gebouw
De verschillende behuizingen of interfaces binnen één gebouw
worden geaard op een veiligheidsaardingssysteem. Het
veiligheidsaardingssysteem van het gebouw dient door een
bevoegde installateur worden gecontroleerd.
Aarding van panelen in meerdere gebouwen
Als de bekabeling zich over meerdere gebouwen uitstrekt, dient er
meer dan één veiligheidsaardingssysteem te worden gebruikt.
Gebruik ATS1740 isolators/repeaters om de systeem-databus te
isoleren. Op deze wijze is het systeem beschermd tegen variaties in
aardpotentialen.
Afscherming
De afscherming van alle bekabeling binnen het systeem mag
uitsluitend aan één kant op een gemeenschappelijk
aardingspunt in een gebouw worden aangesloten. Van een
afgeschermde databuskabel dient de afscherming van zowel
de inkomende als de uitgaande kabel te worden aangesloten
als de kabel via meerdere interfaces met een kunststof
behuizing loopt.
Figuur 3 inhoud
(1) Netspanning met lokale aarde.
(2) Aansluiting van de netspanning.
(3) Systeem-databus.
(4) Aardaansluiting.
(5) Gebouw 1.
(6) Gebouw 2.
(7) Interface in metalen behuizing.
(8) Interface in kunststof behuizing.
(9) ATS controlepaneel.
41 / 66