Algemene beschrijving
2.4
Accu-conditiemeter
De accu-conditiemeter toont de laad-
toestand van de accu's.
De accu's zijn maximaal geladen als
alle lichtjes branden. Naarmate de
accu's leger worden, gaan de lichtjes
van rechts naar links uit.
Een of meer lichtjes branden: OK.
•
Lichtjes knipperen: laad de accu's
•
zo snel mogelijk op.
Lichtjes knipperen snel: storing, zie
•
5.
Als alleen de rode lichtjes
•
branden, moeten de accu's
binnen afzienbare tijd worden
opgeladen.
Als waarschuwingslamp "accu
•
opladen" brandt: accu's laden.
2.5
Snelheid
De snelheid is regelbaar door:
1. Instellen van maximale snelheid
met de snelheidsregelaar (D).
2. Doceren met de gashendel.
2.6
Richtingaanwijzers
Linksaf en rechtsaf zijn aan beide
zijden te bedienen.
De richtingaanwijzer gaat na ongeveer
12 seconden automatisch uit.
De richtingaanwijzer kan handmatig uit
geschakeld worden door deze
nogmaals in te drukken.
14
2.7
Alarmlichten
Schakel de alarmlichten in als u bang
bent dat u niet gezien wordt door het
overige verkeer, of als u met een
storing stilstaat. U kunt deze toets ook
gebruiken als de contactsleutel niet in
het contactslot zit.
2.8
Snelheid, dagafstand en
totaalafstand
Het display toont de snelheid (km/u),
de dagafstand (km) of de totaalafstand
(km). Druk op de keuzeknop om
tussen snelheid, dagstand en
totaalafstand te schakelen.
Kies dagafstand en houd de toets 2
seconden ingedrukt om de dagafstand
op nul te stellen.
2.9
Stopknop (optie)
1. Bedien de stopknop.
2. Na het bedienen van de stopknop
moet u het contact eerst uit en dan
weer aan zetten om verder te
kunnen rijden.