Pagina 10
Bovenste afbeelding:
Plaats de motordrager op de motor en draai de vier schroeven (2 x M3x6 en 2x M3x10) maar zodanig vast dat de motor op
de drager nog kan worden verschoven.
Monteer aansluitend het motorrondsel op de motoras en maak het rondsel met twee stifttappen M3x3 vast. De positie van
het rondsel op de motoras moet zodanig worden gekozen dat het later noch bovenaan noch onderaan het hoofdtandwiel
uitsteekt.
Onderste afbeelding:
Plaats de motor in overeenstemming met de schets in het chassis en schroef de motordrager met zes schroeven M3x6 aan
het chassis vast. Aan beide zijden worden telkens twee cilinderkopschroeven en aan de bovenzijde twee schroeven met
verzonken kop gebruikt.
Om de tandflankspeling in te stellen, schuift u een smal strookje papier tussen het motorrondsel en het aandrijvingstandwiel
en drukt u de motor in de richting van de aandrijving en schroeft u hem van onderaf aan de motordrager vast. Aansluitend
wordt het strookje papier opnieuw verwijderd.
Bij een correcte instelling grijpen beide tandwielen vast in elkaar zonder daarbij vast te klemmen of teveel speling te
vertonen.
Tip uit de praktijk:
Aangezien niet alle vier motorbevestigingsschroeven in de ingebouwde toestand kunnen worden bereikt, is het
aangewezen om de motordrager met de motor slechts in de mechaniek vast te maken. Na het instellen van de
tandflankspeling volstaat het om de motor alleen met de van onderaf bereikbare schroeven vast te maken.
Aansluitend wordt de motordrager met de motor opnieuw verwijderd en worden alle vier de motorschroeven vast
aangespannen. Tot slot kan de motordrager opnieuw in de mechaniek worden geplaatst en worden vastgeschroefd.
De aansluitleidingen van de motor worden aan de buitenzijde van het chassis naar onder tot de toerentalteller gevoerd en
daar aangesloten.
Pagina 11
Bovenste afbeelding:
Schuif eerst de tuimelschijf overeenkomstig de afbeelding op de rotoras.
Plaats vervolgens de rotorkop op de rotoras en bevestig deze samen met de beide tuimelschijfmeenemers met de schroef
M3x32. Let daarbij op de correcte plaatsing van de onderlegschijven en kogellagers.
Belangrijk!
Let bij de montage van de beide bladhouderkoppelingsstang en de koppelingen op een stevige en goed vastgemaakte
schroefverbinding.
Onderste afbeelding:
Monteer beide koppelingsstangen overeenkomstig de schets rechtsboven in de afbeelding. Na de
Montage van de koppelingsstangen en het plaatsen van de tuimelschijfmeenemers moeten bij een correcte uitvoering de
tuimelschijf, tuimelschijfmeenemers en bladhouderkoppelingen parallel ten opzichte van elkaar zijn afgesteld (zie kleine
schets of ook pagina 15).
Pagina 12
Bovenste afbeelding:
De voorgemonteerde staartrotor wordt samen met de schuifhuls overeenkomstig de schets op de staartrotoras geschoven
en met twee stifttappen M3x3 bevestigd. Let daarbij op dat beide stifttappen telkens in de buitenste verdiepingen van de
staartrotoras grijpen.
Controleer de werking van de staartrotoraansturing nadat de staartrotoreenheid is voltooid. Alle onderdelen moeten vlot
werken, maar er mag geen speling in de houder zijn.
Belangrijk!
Trek de schroeven van de staartrotorbladen slechts zodanig aan dat de rotorbladen zich tijdens het vliegen nog
180° tegenover elkaar kunnen afstellen.
91