10. Batterijen plaatsen/vervangen
Voordat u de achterbehuizing opent, dient u de voeding uit te schakelen en de
testkabels los te koppelen van de ingangsklemmen en het circuit.
1. Wanneer de batterijspanning ≤6 V ±0,2 V is,
dan zal het "lage batterij"-symbooltje
worden weergegeven.
2. Draai de functiedraaiknop naar de stand
"OFF" en verwijder de testkabels van de
ingangsklemmen.
3. Schroef de batterijklep los, verwijder deze
en vervang de batterij.
11. Bediening
Vervang de batterij wanneer de "lage batterij"-waarschuwing
op de informatie naast de waarschuwingsmarkeringen gemarkeerd op de DMM
naast de aansluitingen voor de testkabels. De gemeten spanning of stroom mag de
weergegeven waarden niet overschrijden!
Voer een test uit op een bekende spanning om te controleren of de DMM correct
werkt.
Voor nauwkeurige testresultaten, dient u ervoor te zorgen dat de toppen van de
sondes en alle contactoppervlakken vrij zijn van vuil of restjes.
a) Voeding AAN
•
AAN schakelen: Draai de functiedraaiknop naar de corresponderende meetfunctie.
•
UIT schakelen: Draai de functiedraaiknop naar "OFF". Zet de multimeter altijd uit als u deze
niet gebruikt.
verschijnt. Let goed
103