3.
INSTALLATIE
DE BRANDER MOET GEÏNSTALLEERD WORDEN VOLGENS DE PLAATSELIJK GELDENDE WETTEN
EN NORMEN.
3.1
BEVESTIGING OP DE KETEL
♦ Vergroot, indien nodig, de gaten in de isolerende flensdichting (3) (zie fig. 3).
♦ Bevestig de branderflens (5) op de kletelplaat (1) met behulp van 4 schroeven (4) en (indien nodig) de
moeren (2) en plaats de flensdichting (3) ertussen. Schroef een van de bovenste twee schroeven (4)
niet helemaal vast (zie fig. 2).
♦ Steek de branderkop door de flens - stand 5 - de flens vastdraaien met de schroef - stand 6 - en dan de
schroef - stand 4 - die nog niet was vastgemaakt blokkeren.
N.B.: De brander kan worden vastgemaakt op variabele afstand (A) (zie fig. 4). Zorg ervoor dat de bran-
derkop voorbij de volledige dikte van de keteldeur komt.
Fig. 2
SW1003
3.2
GASTOEVOER
Afhankelijk van de aansluiting van de elektrische
kabels van de gasstraat links of rechts van de bran-
der, moet het bevestigingsplaatsje (1) en de
kabeldoorgang (2) worden omgewisseld (zie fig. 5).
2774
Fig. 5
2
D5003
4
NL
Fig. 3
D5012
A
÷
225
203
Fig. 4
D6341
1