Instructies
5 – Lekdetectie
Zet het circuit nooit onder druk met zuurstof of droge
lucht. Dat kan brand of een ontploffing veroorzaken.
• Gebruik geen kleurstof voor lekdetectie.
• Voer een lekdetectietest uit op het volledige systeem.
• De maximale testdruk is 32 bar.
• Als er een lek wordt ontdekt, moet dat lek worden
hersteld en moet de lekdetectie worden herhaald.
6 – Vacuümdroging
• Gebruik de compressor nooit om het systeem leeg te
maken.
• Sluit een vacuümpomp aan op zowel de LP- als de
HP-zijde.
• Laat de druk van het systeem zakken tot een vacuüm
van 500 µm Hg (0,67 mbar) absoluut.
• Gebruik geen MegOhmmeter en zet de compressor
niet onder stroom terwijl hij vacuüm staat aangezien
dat interne schade kan veroorzaken.
7 – Elektrische aansluitingen
• Schakel de hoofdvoeding uit en koppel haar volledig
los.
• Zorg ervoor dat de voeding niet ingeschakeld kan
worden tijdens de installatie.
• Alle elektrische onderdelen moeten worden gekozen
op basis van de lokale normen en apparaatvereisten.
• Raadpleeg het elektrisch schema voor de details
over de elektrische aansluitingen.
• Zorg ervoor dat de voeding overeenkomt met de ei-
genschappen van het apparaat en dat de voeding
stabiel is (nominale spanning ±10% en nominale
frequentie ±2,5 Hz).
• Dimensioneer de voedingskabels overeenkomstig
de gegevens van het apparaat voor spanning en stroom.
• Beveilig de voeding en zorg voor een correcte aarding.
• Zorg ervoor dat de voeding afgestemd is op de lo-
kale normen en wettelijke vereisten.
• Het apparaat is uitgerust met hoge- en lagedrukpres-
sostaten, die in geval van activering de stroomtoe-
voer naar de compressor onmiddellijk afsluiten. Para-
meters voor hoge- en lagedruk-uitschakeling moeten
worden ingesteld door de installateur, rekening hou-
dend met het compressormodel, koelmiddel en toe-
passing. Units met Danfoss MLZ, LLZ en NTZ compres-
soren zijn ook uitgerust met fase-sequentie relais om
de unit te beveiligen tegen faseverlies/sequentie/
asymmetrie en onder-/overspanning.
Voor apparaten met een driefasige scrollcompressor
moet de correcte fasevolgorde worden gerespecteerd
om een juiste draairichting van de compressor te ver-
krijgen.
• Bepaal de fasevolgorde door een fasemeter te ge-
bruiken om zo de fasevolgorde van de lijnfasen L1,
L2 en L3 vast te stellen.
• Sluit de lijnfasen L1, L2 en L3 respectievelijk aan op
de terminals T1, T2 en T3 van de voedingsschakelaar.
8 – Het systeem vullen
• Draag persoonlijke beschermingsmiddelen zoals
een veiligheidsbril en werkhandschoenen.
• Start de compressor nooit onder een vacuüm. Laat
de compressor uitgeschakeld.
• Controleer of het oliepeil tussen ¼ en ¾ van het
compressoroliekijkglas staat vooraleer koelmiddel te
vullen. Als er meer olie nodig is, raadpleeg dan het
compressorlabel voor het type olie.
• Gebruik enkel het koelmiddel waarvoor het appa-
raat is ontworpen.
• Vul het koelmiddel in vloeibare fase in de condensor-
of vloeistofopening. Zorg ervoor dat het systeem
traag wordt gevuld tot 4 – 5 bar voor R404A / R507A
of R22, en ong. 2 bar voor R134a.
• Vul geen vloeibaar koelmiddel bij via de zuigleiding.
• Het is niet toegelaten additieven bij de olie en/of het
koelmiddel te mengen.
• De resterende vulling wordt pas toegevoegd wan-
neer de installatie een stabiel nominaal niveau heeft
bereikt tijdens de werking.
• Laat de vulcilinder nooit zitten op het circuit.
9 – Controle voor ingebruikname
Gebruik veiligheidsapparatuur zoals een pres-
sostaat en een mechanische ontlastklep in overeen-
stemming met de geldende algemene en plaatselijke
voorschriften en veiligheidsnormen. Zorg ervoor dat ze
actief zijn en correct zijn ingesteld.
Controleer of de instellingen van hogedrukpresso-
staten en ontlastkleppen niet hoger zijn dan de maxi-
male werkdruk van de systeemonderdelen.
• Controleer of alle elektrische verbindingen correct
zijn aangesloten en voldoen aan de plaatselijke re-
gelgeving.
• Als er een carterverwarming moet worden gebruikt,
dan moet deze tenminste 12 uur voor de eerste op-
start ingeschakeld worden en bij opstart na langdu-
rige perioden van stilstand.
10 – Opstarten
• Start het apparaat nooit wanneer er geen koelmid-
del gevuld is.
• Alle serviceventielen moeten in de open positie staan.
Zie afbeelding 3.
• Controleer de overeenkomst tussen het apparaat en
voeding.
• Controleer of de carterverwarming werkt.
• Controleer of de ventilator vrij kan draaien.
• Controleer of de beschermfolie van de achterkant
van de condensor werd verwijderd.
• Breng de HP/LP-druk in evenwicht.
• Bij het aanzetten van het apparaat moet deze met-
een starten. Als de compressor niet start, controleer
dan de bedrading, de spanning op de aansluitingen
en de fasevolgorde.
• Mogelijke omgekeerde draairichting van een 3-fasi-
ge compressor kan worden gedetecteerd door de
volgende kenmerken: het apparaat start niet, de
compressor bouwt geen druk op, hij produceert ab-
normaal veel lawaai en verbruikt abnormaal weinig
stroom. Schakel het apparaat in een dergelijk geval
onmiddellijk uit en sluit de fases aan op de correcte
aansluitklemmen.
• Wanneer de draairichting juist is, zal de lagedrukaan-
duiding op de regelaar (of lagedrukmeter) een afne-
mende druk aangeven en zal de hogedrukaandui-
ding (of hogedrukmeter) een toenemende druk
aangeven.
11 – Controle met ingeschakeld apparaat
• Controleer de draairichting van de ventilator. De
lucht moet van de condensor in de richting van de
ventilator stromen.
• Controleer het stroomverbruik en de spanning.
• Controleer de oververhitting van de afzuiging om
het risico op vloeistofslag te verminderen.
• Als er een kijkglas aanwezig is, observeer dan het
oliepeil bij de start en tijdens de werking om te con-
troleren of het oliepeil zichtbaar blijft.
• Respecteer de werkingslimieten.
• Controleer alle leidingen op abnormale trillingen.
Bewegingen van meer dan 1,5 mm moeten worden
gecorrigeerd, bijvoorbeeld met leidingbeugels.
• Voeg indien nodig extra koelmiddel in vloeibare fase
toe aan de lagedrukzijde, zo ver weg van de com-
pressor als mogelijk. De compressor moet draaien
tijdens dit proces.
• Overlaad het systeem niet.
• Laat nooit koelmiddel ontsnappen in de atmosfeer.
• Voer een algemene inspectie uit van de installatie
voordat u de locatie verlaat en controleer op netheid,
lawaai en lekken.
• Noteer het type en de hoeveelheid koelmiddel en
ook de werkomstandigheden als referentie voor toe-
komstige inspecties.
12 – Onderhoud
Schakel het apparaat altijd uit met de hoofdschake-
laar vooraleer het ventilatorpaneel te verwijderen.
De interne druk en de oppervlaktemperatuur zijn
gevaarlijk en kunnen permanent letsel veroorzaken.
Onderhoudspersoneel en installateurs moeten over de
nodige vaardigheden en het geschikte gereedschap
beschikken. De leidingtemperatuur kan meer dan 100
°C bedragen en ernstige brandwonden veroorzaken.
Zorg voor periodieke onderhoudsinspecties om de
FRCC.EI.026.A5.10 © Danfoss Commercial Compressor 09/14
betrouwbaarheid van het systeem te garanderen en te
voldoen aan de plaatselijke voorschriften.
Om systeemgerelateerde problemen te voorkomen
wordt het volgende
periodieke onderhoud aanbevolen:
• Controleren of veiligheidsapparaten werken en correct
zijn ingesteld.
• Het systeem controleren op lekken.
• Het stroomverbruik van de compressor controleren.
• Controleren of het systeem werkt op een manier die
vergelijkbaar is met vorige onderhoudsverslagen en
de omgevingsomstandigheden.
• Controleren of alle elektrische aansluitingen goed
vvastzitten.
• Het apparaat schoon houden en controleren of er
geen roest en oxidatie aanwezig is op de onderdelen
van de eenheid, de leidingen en de elektrische ver-
bindingen.
De condensor moet ten minste één keer per jaar worden
gecontroleerd op verstopping en indien nodig worden
gereinigd. Toegang tot de binnenkant van de condensor
gebeurt via het ventilatorpaneel. Microkanaalwarmte-
wisselaars hebben de neiging eerder vuil te verzame-
len op hun oppervlak dan binnenin, waardoor ze ge-
makkelijker
gereinigd
kunnen
warmtewisselaars bestaande uit koelvinnen en leidingen.
• Schakel het apparaat uit met de hoofdschakelaar
vooraleer panelen van de koelgroep te verwijderen.
• Verwijder oppervlaktevuil, bladeren, vezels enz. met
een stofzuiger uitgerust met een borstel of ander
zacht opzetstuk. Als alternatief kunt u van binnen
naar buiten perslucht door de warmtewisselaar bla-
zen en die met een zachte borstel afborstelen. Ge-
bruik geen metaalborstel. Stoot niet tegen de warm-
tewisselaar met de buis van de stofzuiger of met het
opzetstuk, en schuur er niet tegen.
Wanneer het koelsysteem werd geopend moet het ge-
spoeld worden met droge lucht of stikstof om het
vocht te verwijderen en moet er een nieuwe filterdroger
geïnstalleerd worden. Als er koelmiddel moet worden
afgelaten, moet dit zo gebeuren dat het koelmiddel
niet in de atmosfeer kan ontsnappen.
13 - Waarborg
Vermeld altijd het modelnummer en serienummer bij
het indienen van een claim over dit product.
De productwaarborg kan in de volgende gevallen ver-
vallen:
• Afwezigheid van het naamplaatje.
• Externe wijzigingen; meer bepaald boren, lassen,
gebroken steunvoet en schokmarkeringen.
• Compressor werd geopend of onverzegeld terugge-
stuurd.
• Roest, water of lekdetectiekleurstof in de compressor.
• Het gebruik van een koelmiddel of smeermiddel dat
niet is goedgekeurd door Danfoss.
• Afwijkingen van de aanbevolen installatie-, toepas-
sings- of onderhoudsinstructies.
• Het gebruik in mobiele toepassingen.
• Het gebruik in een omgeving met een explosieve
atmosfeer.
• Geen modelnummer of serienummer vermeld op de
waarborgclaim.
14 – Verwijderen
Danfoss raadt aan dat koelgroepen en olie wor-
den gerecycled in en door een erkend bedrijf.
worden
dan
53