4
Monteren
4.1
Inbouwvoorwaarden
Voorwaarden voor de positie en de gesteldheid van de bouwput
De bodemgesteldheid moet met het oog op de bouwtechnische geschiktheid worden geclassificeerd (bijvoorbeeld DIN
18196 of het USCS, Unified Soil Classification System).
Controleren of er drukkend grondwater aanwezig is en het maximale grondwaterniveau vaststellen. Als dit de grondwa-
terbestendigheid overschrijdt (zie het hoofdstuk Technische gegevens), moet u contact opnemen met de klantenservice
fabriek. Bij waterdoorlatende bodems moet voor drainage worden gezorgd.
Bij gebruik gedurende het hele jaar zorgen dat toevoer- en uitloopleidingen op vorstvrije diepte worden uitgevoerd. Bij het
bepalen van de inbouwdiepte moet rekening worden gehouden met de minimale en maximale bedekking met aarde.
De verkeersbelasting (belastingsklasse) moet worden bepaald. Eventueel moeten draagkrachtiger afdekplaten worden
gebruikt of moet op locatie een lastverdeelplaat worden gebruikt. Bij berijdbare oppervlakten moet de standaardopbouw
van de weg worden aangehouden.
Belastingen door funderingen of horizontale druk van de grond moeten worden vermeden, of op locatie moeten hier
maatregelen tegen worden genomen.
Voor overige leidingen zijn PVC-U-, PP- of PE-buizen geschikt. In principe moeten DIN EN 124 en DIN EN 476 worden
gevolgd.
Direct voor de afscheider moet een stabilisatieleiding met een lengte van minimaal tien keer de doorsnede van de toevoer
worden aangelegd. Overgangen van valleidingen naar horizontale leidingen moeten worden uitgevoerd met twee bochten
van 45° en een tussenstuk van 250 mm.
4.2
Transport
Voor het transport moet het volgende in acht worden genomen
Op locatie mag het reservoir alleen met een vorkheftruck (met het reservoir op de transportpallet vastgesjord) of met een
hijskraan (met de afgebeelde hijsogen) worden getransporteerd.
Bij het hijsen moeten de beide transportogen in de buurt van de toevoer en uitloop worden gebruikt. Het reservoir mag
alleen met henneptouwen of canvasbanden worden opgetild; het gebruik van staalkabels of kettingen is niet toegestaan.
Toevoer en uitloop aan het uiteinde inkorten. Altijd zorgen dat de snede loodrecht is de randen zijn afgebraamd.
4.3
Aangrenzende funderingen
Als de installatie zo wordt gepositioneerd dat zij zich later
binnen of in de buurt van een gebouw bevindt, moet met de
volgende voorwaarden rekening worden gehouden.
De schachtmodule mag geen invloed ondervinden van aan-
grenzende funderingen, dat betekent:
Afstand tot gebouwen:
Minimale afstand a = de afstand tussen de onderkant van de
schachtmodule en de onderkant van de fundering:
a = ΔH x 1,73
4.4
Bouwput uitgraven
De bouwput moet worden uitgevoerd met minimaal 50 cm ruimte rondom het reservoir.
De hellingshoek β moet aan de hand van de bodemgesteldheid worden bepaald.
Vlakke fundering van 30 cm verdicht steenslag (korrelgrootte 0 – 16 mm, 97% D
Egalisatielaag van zand (3 – 10 cm) maken.
010-298
Inbouw- en bedieningshandleiding
) maken.
pr
77 / 108