in deze handleiding vermelde
instructies in. Let op voldoende
afstand tot de voeten tot rote-
rende messen.
• Houd het apparaat tijdens het
opstarten niet gekanteld, be-
halve als dit nodig is bij het op-
starten in hoog gras. Kantel in
dat geval het apparaat slechts
lichtjes opzij met behulp van de
beugelgreep. Controleer altijd
dat beide handen zich in de
werkstand bevinden voordat
het apparaat weer op de grond
neergezet wordt.
Opgelet: gevaar! Mes loopt na.
Er bestaat gevaar voor ver-
wondingen.
• Het apparaat mag niet opgetild
of getransporteerd worden zo-
lang de motor draait. Schakel
het apparaat uit als het voor
het transport gekanteld moet
worden als andere oppervlak-
ten dan gazons overgestoken
moeten worden en wanneer
het apparaat naar en weg van
de te maaien oppervlakten ge-
bracht wordt.
• Houd de grasuitwerpopening
steeds netjes en vrij. Verwijder
snoeiafval enkel bij stilstand
van het apparaat.
• Laat het apparaat nooit zonder
toezicht op het werkterrein ach-
ter.
• Werk niet met een beschadigd,
onvolledig of zonder de toe-
stemming van de fabrikant om-
gebouwd apparaat. Gebruik het
apparaat nooit met beschadig-
de beschermingsinrichtingen,
afschermingen of ontbrekende
veiligheidsmechanismen, zoals
richtingwijzigende of grasvang-
inrichtingen.
• Overbelast uw apparaat niet.
Werk uitsluitend in het aange-
geven vermogensgebied en
wijzig de regelaarinstellingen
aan de motor niet. Gebruik
geen machines meteen laag
prestatievermogen voor zware
werken. Gebruik uw apparaat
niet voor doeleinden, waarvoor
het niet bestemd is.
• Gebruik het apparaat niet in
de nabijheid van ontvlam-
bare vloeistoffen of gassen. Bij
veronachtzaming bestaat er
brand- of explosiegevaar.
• Nooit het apparaat optillen of
wegdragen wanneer de motor
draait.
• Schakel het apparaat uit, trek
de netstekker af en vergewis u
dat alle beweegbare onderde-
len stilstaan:
- altijd, wanneer u de machine
verlaat,
- voordat u de uitwerpopening
reinigt of blokkeringen ver-
helpt,
- wanneer het apparaat niet
gebruikt wordt,
- voordat u het apparaat con-
troleert, reinigt of eraan werkt,
- wanneer het netsnoer bescha-
digd of verstrikt geraakt is,
- wanneer het apparaat tijdens
het werken op een vreemd
voorwerp gestoten is of wan-
neer er zich ongewone tril-
lingen voordoen. Onderzoek
in dit geval het apparaat op
beschadigingen en laat het
eventueel repareren.
NL
37