3. Druk op de knoppen "
één in te stellen. Verhoog het niveau als de resulterende
signaalsterkte zwak is. Door het onnodig verhogen van
het signaal kan het signaal worden kan opgewekt in
ongewenste lijnen.
Inductiemodus – Lokaliseren met de ontvanger
1. Schakel de ontvanger in door de voedingsknop 2 seconden
in te drukken.
2. Druk herhaaldelijk op de knop "
3. Volg de stappen zoals beschreven in sectie 3.1 Lokaliseren
van de ontvanger en gebruik de pijlindicators links/rechts
om snel de locatie van de draad te bepalen.
4. Meet optioneel de diepte van de draad. Raadpleeg sectie
4.3 Diepte- en stroommetingen uitvoeren voor details.
Voor een betere nauwkeurigheid nadat de eerste locatie
van een stroombron is gedetecteerd, verplaatst u de zender
direct erboven in het geval deze niet nauwkeurig werd
geplaatst aan het begin van de zoekactie.
Waar het signaal vervormd is, kunnen de pijlen een andere doelpositie dan de grootste staafdiagramaflezing
aangeven. Gebruik in deze situatie altijd een staafdiagram om de lijn exact te lokaliseren omdat dit minder
wordt beïnvloed dan de pijlen link/rechts in een vervormd signaalveld.
3.5 Directe aansluitingsmodus testsnoeren – Een individuele pijp of kabel zoeken
Directe aansluiting met testsnoeren is de meest betrouwbare methode voor het zoeken van een individuele
kabel of pijp.
�WAARSCHUWING
• Alleen bevoegd personeel mag aansluitingen op kabels maken.
• De zender kan worden aangesloten op spanningsvoerende draden tot CAT IV 600 V en alle spanningsloze
draad of pijp.
• Raak geen metalen onderdelen van de aansluitklemmen aan wanneer u aansluit op de lijn of wanneer de
zender is ingeschakeld omdat deze 30 V rms kan overschrijden.
• Sluit voor afgeschermde kabels altijd aan op de mantel van die kabel. De mantel stopt het zoeksignaal als
de zender is aangesloten op een van de interne draden.
/
" om de uitvoer op niveau
" tot 33 kHz is geselecteerd.
14
500