6.2.3 Instellingen voor de zender
Displayweergaven "Zendvermogen" en "Gain"
Deze instellingen gelden voor de zender van het
radiosysteem. Ze worden bij de frequentiesynchro-
nisatie (
hoofdstuk 7, punt 2) naar de zender
overgedragen. Er bestaat ook de mogelijkheid om
zendvermogen en Gain op de zender in te stellen.
1) Het zendvermogen is in drie niveaus instelbaar.
Een verlaging van het zendvermogen zorgt voor
een lager stroomverbruik en daarmee tot een
langere gebruiksduur van de batterijen, maar
ook tot een korter transmissiebereik. Selecteer
met de toets SET "Het zendervermogen instel-
len" (displayweergave
de toets
of
het niveau in (3 niveaus in de
weergave = hoogste zendvermogen).
2) Via de Gain-regeling kunt u voor de zender de
microfoongevoeligheid (bij radiomicrofoon TXS-
1800HT) of de gevoeligheid van de microfoon-
ingang (bij de zakzender TXS-1800HSE) ver-
minderen en daarmee het volumeniveau ervan
corrigeren. Selecteer met de toets SET de func-
tie "Gain-regeling" (displayweergave
pert) en stel met de toets
-6 dB in.
6.3 Automatisch kanaalzoekproces
Via het kanaalzoekproces vindt het apparaat binnen
de ingestelde kanaalgroep (
kanaal. Als u meerdere TXS-1800-radiosystemen
tegelijk op locatie wilt gebruiken, schakelt u vóór
uitvoering van het kanaalzoekproces de zenders in
die reeds op een radiofrequentie ingesteld zijn. Zo
worden de reeds bezette kanalen van het zoekpro-
ces uitgesloten.
Bij opgeheven toetsblokkering (
drukt u op de toets AUTO om het zoeken te starten.
Tijdens het zoeken worden op het display de radio-
frequenties van de groep doorlopen, de display-
weergave
knippert en de cijfersegmenten van
de kanaalweergave roteren. Als u het zoekproces
wilt onderbreken, drukt u opnieuw op de toets
AUTO. Na beëindiging van een zoekopdracht wordt
de gevonden radiofrequentie met het bijbehorende
kanaalnummer op het display weergegeven.
6.4 Het uitgangsniveau instellen
Bij opgeheven toetsblokkering (
stelt u het uitgangsniveau van de ontvanger in met
de toets
of
. De ingestelde waarde wordt kort
op het display weergegeven (
daarna verschijnt opnieuw de radiofrequentie.
knippert) en stel met
knip-
of
0 dB, -3 dB of
hfdst. 6.2.1) een vrij
hoofdstuk 6.1)
hoofdstuk 6.1)
...
7 Radiobereik opbouwen
1) De radiofrequentie op de ontvanger instellen
(
hoofdstuk 6.2.1, hoofdstuk 6.3). Laat de bij-
behorende zender nog uitgeschakeld. Als de
balkweergave RF bij uitgeschakelde zender
een signaal op het display (4) aangeeft, dan
worden storingen of signalen van een ander
radiosysteem ontvangen. Stel in dit geval een
andere radiofrequentie in.
2) Schakel de zender in en open het batterijvak
ervan, zodat de infraroodsensor niet afgedekt
is. Richt de infraroodsensor op de infrarood-
zenddiode (2) van de ontvanger. Er moet een
visuele verbindingslijn bestaan tussen infra-
roodsensor en infraroodzenddiode (afstand tot
ca. 2 m).
Druk voor de frequentiesynchronisatie op
de toets ADL (3): De zender wordt via infrarood-
signaal op de radiofrequentie van de ontvanger
ingesteld, het zendvermogen en de Gain-rege-
ling (
hoofdstuk 6.2.3) worden eveneens op
de zender overgedragen. Tijdens de infrarood-
transmissie (duur ca. 20 seconden), pulseert
het golvenpictogram in de displayweergave
en de achtergrondverlichting van de zender licht
op. Als u de infraroodtransmissie voortijdig wilt
beëindigen, drukt u opnieuw op de toets ADL.
Opmerking: Radiofrequentie, zendvermogen en Gain
kunnen ook handmatig op de zender ingesteld worden.
3) Als ontvanger en zender op dezelfde radiofre-
quentie ingesteld zijn, licht op het display van de
ontvanger in een van de beide antenneweerga-
ven A of B een antennepictogram
ervan af welke van beide ontvangstmodules
van het apparaat nu het beste radiosignaal ont-
vangt) en de balkweergave RF geeft de ont-
vangst van het radiosignaal aan.
Als er geen ontvangst wordt weergegeven of de
ontvangst is slecht, controleer dan het vol-
gende:
a) Zijn de batterijen van de zender leeg?
Zowel op het display van de ontvanger als
dat van de zender geeft een batterijpicto-
gram de laadtoestand van de batterijen aan.
b) Wordt de ontvangst gestoord door metalen
voorwerpen of andere hogefrequentiebron-
nen?
c) Kunt u de ontvangst door draaien van de ont-
vangstantennes verbeteren?
d) Is de afstand tussen zender en ontvanger te
groot? De reikwijdte is afhankelijk van de
situatie ter plaatse (in open terrein tot ca.
),
100 m). Zorg dat er zich op de transmissielijn
zo min mogelijk hindernissen bevinden.
NL
B
,
op (hangt
27