3
Lokaliseren van elektrische spanningen
Plaats de detectorpunt op het
te controleren bereik (bijv. kabel,
contactdoos, enz.).
Door de gevoeligheid te variëren kan een stroomvoerende leiding
worden bepaald.
!
Controleer om veiligheidsredenen alle drie fasegeleiders
(L1, L2, L3) op voorhanden spanning!
!
Vervang de batterijen in geval van een zwak akoestisch
signaal of zodra het vermogen van de zaklamp afneemt.
4
Instellen van de gevoeligheid
Draai aan het
wieltje (2) om de
gevoeligheid van
het apparaat (5 ... 1000 VAC) in
te stellen. Op deze wijze kunt u
spanningsvelden op een grotere
afstand lokaliseren als u het
apparaat over het te controleren
bereik beweegt.
Let op! Ook als geen weergave verschijnt, kan desondanks
spanning voorhanden zijn. De functie van het apparaat kan
!
worden beïnvloed door de bouwwijze van de aansluitbus
of de isolatie (dikte en type). Achter panelen en metalen
afdekkingen kan geen spanning worden gedetecteerd.
12
NL
Indien spanning voorhanden ist,
licht de detectorpunt op en klinkt
een signaal.
Indien spanning voorhanden ist,
licht de detectorpunt op en klinkt
een signaal.