350-20054 / 350-20055
3.2. Instellingen
3.2.1. Algemeen
Bij levering zijn de parameters van de lichtsensor als volgt ingesteld (fabrieksinstellingen):
sensormode
gevoeligheid
indicatieled voor beweging
Met dipswitches 1 en 2 zet je de aanwezigheidsmelder in de gewenste testmode en activeer je de indicatieled voor
beweging.
Om de gevoeligheid in te stellen, gebruik je dipswitches 3 en 4. Figuur 7 toont hoe je deze dipswitches moet instellen
voor de gewenste gevoeligheid van de lichtsensor (minimaal, laag, hoog, maximaal).
3.2.2. Testmodes
De aanwezigheidsmelder heeft twee testmodes: een testmode voor de luxwaarde en een testmode voor de werking van
de bewegingsmelder.
a) Testmode voor de luxwaarde: daglichtniveau meten
Zet dipswitches 1 en 2 aan. De verlichting is nu uitgeschakeld.
Draai de LUX-knop langzaam naar rechts (richting maximumwaarde) tot de indicatieled brandt. De luxinstelling is op
dit moment gelijk aan het daglichtniveau dat de lichtsensor meet. Als er voldoende daglicht in de kamer is, draai je de
LUX-knop naar links tot de indicatieled uitgeschakeld is. Laat de LUX-knop in deze positie staan.
Als je de LUX-knop naar links draait, schakelt de verlichting uit als er minder daglicht is.
Als je de LUX-knop naar rechts draait, schakelt de verlichting uit als er meer daglicht is.
Zet ten slotte de dipswitches 1 en 2 weer uit.
b) Testmode voor de werking van de bewegingsmelder
Zet dipswitch 1 uit en dipswitch 2 aan. De verlichting wordt gedurende vijf seconden aangeschakeld. De indicatieled
voor beweging geeft aan dat de bewegingsmelder geactiveerd is.
Opgelet: De wandeltest wordt niet beïnvloed door daglicht.
Zet ten slotte dipswitch 2 weer uit.
3.2.3. Indicatieled voor beweging
Zet dipswitch 1 aan en dipswitch 2 uit om de indicatieled voor beweging te activeren. De indicatieled blijft branden zolang
er beweging gedetecteerd wordt.
NL
automatisch
hoog
uit
3