6.6 Frequentiemeting
Let op!
Let beslist op de max. ingangsgroottes! Sluit geen spanningen
aan groter dan max. 250 VDC/VACrms (rms = effectief). Bij span-
ningen > 25 VAC resp. 35 VDC bestaat er bij aanraking levens-
gevaar!
Schakel tijdens de meting van netspanningen (> 25 VAC resp. 35
VDC) niet over op een andere meetfunctie (= verdraaien van de
draaischakelaar). De gevoelige elektronica binnenin de meter
kan daardoor vernield worden, waardoor er voor u wederom
een levensgevaarlijke situatie ontstaat.
Voor het meten van een frequentie handelt u als volgt:
1. Verbind het rode meetsnoer met de A- of uA/mA-bus en het
zwarte meetsnoer met de COM-bus.
2. Stel de draaischakelaar in op „FREQ".
3. Verbind de testpunten met het meetobject (generator o.d.).
Aanwijzing
Om een zo precies mogelijke meting uit te voeren, kunt u voor
de meting het beste een (afgeschermde) BNC-kabel gebruiken
(adapter bij ons verkrijgen), om foutmetingen door ingestraalde
velden en daardoor meetfouten te vermijden.
Bij de frequentiemeting bestaat er geen mogelijkheid voor
handmatige bereikskeuze!
6.7 Capaciteitsmeting
Let op!
Bij het kortsluiten van condensatoren kunnen er energierijke
ontladingen plaatsvinden. Voorzichtig! Levensgevaarlijk! Raak
168
de aansluitingen niet aan bij condensatoren met spanningen >
25 VAC resp. 35 VDC. Voorzichtig in ruimtes waarin zich stof,
brandbare gassen, dampen of vloeistoffen (kunnen) bevinden. Ë
Gevaar voor explosie!
Voor het meten van capaciteiten van condensatoren handelt u
als volgt:
1. Ontlaad iedere condensator, voordat u deze met de meter ver-
bindt. Meet geen geladen condensatoren, want daardoor kan
uw meter beschadigd worden.
2. Stel de draaischakelaar in op „CAP".
3. Metingen kunnen nu (alleen) met de meetvoet op de meter
uitgevoerd worden. Let bij unipolaire condensatoren
(gepoold) op de juiste polariteit („+" en „-"). Let er op dat de
„aansluitpootjes" lang genoeg en niet te dun („zacht") zijn.
Als de aansluitingen te kort zijn en daardoor geen contact
hebben of als de condensator defect is, wordt een capaciteits-
waarde van ca. 00,11 nF aangegeven.
6.9 Temperatuurmeting
De temperatuuraanduiding gebeurt van -40 oC tot +1000 oC,
resp. van -40 oF tot 2000 oF, met de als optie verkrijgbare tem-
peratuursensor. De temperatuurmeting wordt uitsluitend uitge-
voerd met thermosensoren van het type K (NiCrNi). Zolang er
geen temperatuursensor verbonden is met de meetvoet op de
meter, wordt de actuele kamertemperatuur (omgevingstempera-
tuur) in graden C of graden F aangegeven.Voor het meten van
de temperatuur handelt u als volgt:
1. Stel de draaischakelaar of in op „mA/TEMP oC" of op „A/TEMP
oF" en druk eenmaal op de gele toets.
2. Verbind de stekker van het thermo-element met de juiste poling
(smalle en brede kontaktstrip) met de CAP/TEMP-meetbus.
169