6.4 Weerstandsmeting
Let op!
Overtuig u ervan, dat alle te meten delen van schakelingen,
schakelingen en componenten alsmede andere meetobjecten
absoluut spanningloos zijn.
Voor het meten van spanningloze weerstanden tot max. 40
Mohm handelt u als volgt:
1. Verbind het rode meetsnoer met de A- of de uA/mA-bus en
het zwarte meetsnoer met de COM-bus.
2. Stel de meetfunctieschakelaar in op weerstandsmeting (Ohm).
3. Nu verbindt u de testpunten met een beslist spanningloos
meetobject. De Auto-Range zorgt steeds voor het passende
meetbereik, om een zo klein mogelijke meetfout te veroorza-
ken.
De weerstand van de meetsnoeren is normaalgesproken ver-
waarloosbaar klein (ca. 0,1 tot 0,2 Ohm). Deze lage waarde kan
echter in het 400-Ohm-meetbereik al tot onnauwkeurigheden
leiden. Om deze „meetfout" te compenseren, kunt u de „REL"-
functie (beschreven onder 4.4.3.C) toepassen.
Als u weer een weerstandsmeting uitvoert, moet u er op letten
dat de meetpunten, die u met de punten van de meetsnoeren
aanraakt voor een meting, vrij zijn van vuil, olie, soldeerlak of
dergelijke. Dergelijke omstandigheden kunnen de meetwaarde
vervalsen.
Bij weerstanden > ca. 4 Mohm kan het zijn dat het display enige
tijd nodig heeft om te stabiliseren. Zodra er „OL" op het display
verschijnt en de bargraph knippert, hebt u het meetbereik over-
schreden, resp. het meettraject is onderbroken/hoogohmig (> 40
Mohm).
166
6.5 Diodetest
Voor het meten van spanningloze halfgeleiders (diodes, transi-
storen, gelijkrichters enz.) handelt u als volgt:
1. Verbind het rode meetsnoer met de A- of de uA/mA-bus en
het zwarte meetsnoer met de COM-bus.
2. Stel de draaischakelaar in op „
de blauwe toets. De volgende symbolen worden op het display
getoond: het diodesymbool „->l-", „mV" en „OL" (voor over-
schrijding of hier: „oneindig hoogohmig). Het handmatig kie-
zen van een bereik is niet mogelijk.
3. Nu verbindt u de testpunten met het meetobject, een span-
ningloze halfgeleider, de rode testpunt aan de anode, de
zwarte testpunt aan de kathode (deze wordt in de regel
gekenmerkt door een gekleurde ring, punt of dergelijke).
Als u een diode test in de doorlaatrichting, zult u een spanning
meten vanaf ca. 0,25 V (germanium) of 0,7 V (silicium), voor
zover de diode niet defect is.
Als u nu de testpunten omwisselt, dus rood aan de kathode en
zwart aan de anode), controleert u de zog. blokkeerrichting
van de diode.
Als er „OL" getoond wordt, is de diode in orde. Als er daaren-
tegen een waarde tussen 0 V en „OL" aangegeven wordt, hebt
u of het meetobject verkeerd aangesloten of het is defect.
Let op!
Let er bij de diodetest op, dat de diode resp. de schakeling waa-
rin deze is ingebouwd, absoluut spanningloos moet zijn. Alle
aanwezige capaciteiten moeten ontladen zijn.
/
„ en druk eenmaal op
167