3. Veiligheid
3.8 Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik van de machine
De machine mag alleen in gemonteerde en bedrijfsklare staat in
bedrijf worden genomen.
De machine mag alleen worden gebruikt, wanneer alle veilig-
heidsvoorzieningen en veiligheidsrelevante inrichtingen, zoals
•
beschermplaten en -kappen
functioneren en onbeschadigd zijn.
Bij de ingebruikneming moet degene die de machine bedient
zich vergewissen dat alle veiligheids- en beschermvoorzieningen
evenals de bedieningselementen correct functioneren en er geen
beschadigingen zijn.
De omgeving van de werkplek moet altijd schoon en overzichte-
lijk worden gehouden, dit dient door middel van bedrijfsinterne
controles te worden gegarandeerd.
nl
Veranderingen of storingen die zich hebben voorgedaan, moeten
onmiddellijk bij de verantwoordelijke instantie/persoon worden
gemeld. De machine evt. onmiddellijk uitschakelen en beveiligen
tegen hernieuwde inschakeling.
In- en uitschakelprocedures evenals controlelampjes en
-meldingen moeten conform de bedieningshandleiding in acht
worden genomen. Na het gebruik moet de installatie worden
beveiligd tegen ongewild inschakelen door vergrendeling van
de hoofdschakelaar.
76
3.9 Veiligheidsinstructies voor het onderhoud
Het onderhoud mag uitsluitend door vakpersoneel van de
producent of onder zijn toezicht worden uitgevoerd.
Wanneer de machine bij onderhouds- en reparatiewerkzaamhe-
den compleet is uitgeschakeld, moet die worden beveiligd tegen
onverwacht opnieuw inschakelen.
Indien nodig moet u het gebied waar onderhoudswerkzaamheden
worden uitgevoerd ruim afzetten!
• Hoofdschakelaar vergrendelen met een hangslot
• Waarschuwingsbord aanbrengen.
Zorg ervoor dat alle onderdelen van de machine die eventueel
aangeraakt zouden kunnen worden voor het uitvoeren van onder-
houds- en reparatiewerkzaamheden tot kamertemperatuur zijn
afgekoeld!
Gebruik bij het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden bij het
werk passend gereedschap.
Onderhouds- en reparatiewerkzaamheden mogen alleen door
vakpersoneel van de exploitant worden uitgevoerd.
Werkzaamheden aan elektrische componenten mogen alleen door
een gediplomeerd elektricien of door geschoold personeel onder
leiding en toezicht van een gediplomeerd elektricien en conform
de elektrotechnische regels worden uitgevoerd.
Wanneer het bij onderhouds- of reparatiewerkzaamheden nood-
zakelijk is om veiligheidsvoorzieningen te demonteren, moeten
deze onmiddellijk na beëindiging van de werkzaamheden weer
aangebracht en gecontroleerd worden.
Bij het onderhouden of repareren losgeraakte schroefverbinding-
en altijd weer aandraaien.
Aansluitingen en schroefverbindingen aan het begin van de
werkzaamheden reinigen van olie, smeermiddelen en verontreini-
gingen.
Zorg altijd voor de milieuvriendelijke afvoer van bedrijfs- en
hulpmiddelen en van oude onderdelen.