Als u een opname maakt voordat in de zoeker van de
camera de signaal dat de flitser is opgeladen, ontsteekt
de flitser geen flits. De opname kan dan mogelijk foutief
worden belicht wanneer de camera al naar de flitssyn-
chronisatietijd is omgeschakeld.
4.2 Belichtingscontrole
Na een correcte belichting licht de toets STATUS-LED
gedurende ong. 3 seconden rood op als de opname in
de flitsfunctie TTL; (zie 5.1)!
Wanneer er na de opname geen controleaanduiding in
de functie TTL oplicht, dan werd de opname te krap
belicht.
U moet dan:
- het eerstvolgend lagere diafragmagetal instellen
(bijv. in plaats van diafragma 8, diafragma 11) of
- de afstand tot het onderwerp, c.q. het reflecterend vlak
(bijv. bij indirect flitsen) verkleinen of
- de camera een hogere ISO-waarde instellen.
5 Flitsfuncties
Afhankelijk van het type camera en flitser staan u ver-
schillende mogelijkheden voor TTL-flits ter beschikking.
Voor opnamen van bewegende onderwerpen (video) kan
het videolicht worden ingeschakeld.
Het instellen van de flitsfunctie geschiedt met de daar-
toe dienende toetsen TTL, SLAVE of LED.
5.1 TTL-flitsfuncties
In de TTL-flitsfuncties krijgt u op eenvoudige wijze zeer
goed belichte opnamen. In de TTL-flitsfunctie wordt de
belichtingsmeting door een sensor in de camera uitge-
voerd Deze meet de door het onderwerp hoeveelheid
gereflecteerde licht door het objectief heen
(TTL = 'Through The Lens').
De camera bepaalt daarbij automatisch de benodigde
flitsenergie voor een correcte belichting van de opname.
De voordelen van de TTL-flitsfunctie liggen daarin, dat
alle factoren die de belichting kunnen beïnvloeden
(bijv. opnamefilters, verandering van diafragmawaarde
en brandpuntsafstand bij zoomobjectieven, uittrekver-
lenging bij opnamen van dichtbij enz.) bij het bepalen
van de benodigde hoeveelheid flitslicht in acht worden
genomen.
Na een correct belichte opname licht de STATUS-LED
gedurende ong. 3 seconden op (zie 4.2).
x
67