Cam1000 / Bsc01 Aansluiten - Dometic CAM 1000 Instructions De Montage Et De Service

CAM1000 / BSC01 aansluiten

• De elektrische aansluiting en inbedrijfstelling mogen alleen door een specialist worden uitge-
voerd overeenkomstig de aanwijzingen in deze montage- en gebruiksaanwijzing.
• Het apparaat mag alleen in bedrijf worden gesteld, als de gebruiker zich bewust is van de
risico's en gevaren die voortvloeien uit het gebruik van het apparaat.
Supplement bij afb. 2 tot afb. 8
Neem bij de montage het volgende in acht:
• Let op het detectiebereik, afhankelijk van de positie van de camera:
– Bedrijfsmodus A (rode letter „A" op het scherm) voor cameraposities met een montage-
hoogte van 2 m tot 3 m (afb. 2 tot afb. 3):
Zichtbereik: 37 m x 6 m, 165° FOV (zichtveld)
Actief bereik: 8 m x 4 m
Open kabellus
– Bedrijfsmodus B (rode letter „B" op het scherm) voor cameraposities met een montage-
hoogte van 3 m tot 4 m (afb. 7 tot afb. 5):
Zichtbereik: 19 m x 8 m, 140° FOV (zichtveld)
Actief bereik: 8 m x 4 m
Gesloten kabellus
• Gebruik het afstandsstuk als de opbouw het zicht op de detectiezone blokkeert (afb. 8).
Supplement bij afb. 0
• Het systeem voldoet alleen aan de voorwaarden als de monitor in het gebied van de rechter A-
stijl (min. 30° ten opzichte van de zichtas recht vooruit) is gemonteerd.
7 CAM1000 / BSC01 aansluiten
Zie afb. a
Neem het volgende in acht:
• Gebruik voor de doorvoer van de aansluitkabels indien mogelijk originele doorvoeren of
andere doorvoermogelijkheden, zoals bekledingsranden, ventilatieroosters of blinde schake-
laars. Indien er geen doorvoeren aanwezig zijn, moeten voor de kabels gaten worden
geboord. Controleer van tevoren of er voldoende ruimte is voor de boor aan de achterkant.
• Leg de kabels indien mogelijk altijd binnen in het voertuig aan, want daar zijn ze beter
beschermd dan aan de buitenkant van het voertuig.
• Indien u de kabels toch aan de buitenkant van het voertuig aanlegt, let dan op een veilige
bevestiging (door extra kabelverbinders, isolatieband e.d.).
• Houd bij het aanleggen van de kabels altijd voldoende afstand tot hete en bewegende voertui-
gonderdelen (uitlaatpijpen, aandrijfassen, dynamo, ventilatoren, verwarming e.d.), om
beschadigingen aan de kabel te voorkomen.
• Bevestig de kabels veilig in het voertuig om struikelgevaar te voorkomen. Doe dit met kabelbin-
ders, isolatietape of bevestiging met lijm.
86
CAM 1000 / BSC 01
NL