Het display toont CODE 06
Het statuslampje op de
stuurkaart knippert ach-
tereenvolgens zes keer
Het display toont CODE 08
Het statuslampje op de
stuurkaart knippert ach-
tereenvolgens acht keer
Het display toont CODE 10
Het statuslampje op de
stuurkaart knippert ach-
tereenvolgens tien keer
Het display toont CODE 12
Het statuslampje op de
stuurkaart knippert ach-
tereenvolgens twaalf keer
Het display toont CODE 15
Het statuslampje op de
stuurkaart knippert ach-
tereenvolgens 15 keer
Het spuitappa-
TIP: de motor moet voor de test afkoelen.
raat laten afko-
1. De stekker van de oververhittingsbescherming (gele draden) op
elen. Wanneer
de stuurkaart controleren.
het spuitapparaat
2. De steker van de oververhittingsbescherming van de bus van de
daarna loopt,
stuurkaart losmaken. Let op dat de contacten schoon en onbescha-
moet de oorzaak
digd zijn. De weerstand van de oververhittingsbescherming meten.
van de overver-
Als de meetwaarde niet aan de norm voldoet, de motor vervangen.
hitting worden
Thermostaat controleren: de thermische draden (geel) van de stek-
verholpen. Het
ker losmaken. Multimeter op ohm instellen: de weerstand moet
spuitapparaat op
6,2 kOhm weergeven.
een koelere, goed
geventileerde
plaats plaatsen.
Erop letten dat de
motorluchtinlaat
niet geblokkeerd
wordt. Als het
spuitapparaat nog
steeds niet start,
3. De steker van de oververhittingsbescherming weer met de bus
stap 1 volgen.
van de stuurkaart verbinden. Netkabel weer verbinden, spuitappa-
raat op ON zetten en drukregelknop een halve draai rechtsom zet-
ten. Stuurkaart vervangen, wanneer het spuitapparaat niet start.
De stroomvoor-
1. Het spuitapparaat op OFF zetten en de netkabel van het apparaat
ziening van het
lostrekken.
spuitapparaat
2. Andere apparaten die op dezelfde stroomkring zijn aangesloten,
controleren (de
verwijderen.
ingangsspanning
3. Een correct werkende stroomvoorziening opzoeken, om schade
voor het gebruik
aan de elektronica te vermijden.
van het spuitap-
paraat is te laag).
Stuurkaart op
1. Erop letten dat de motorluchtinlaat niet geblokkeerd wordt.
oververhitting
2. Controleren of de motorventilator niet beschadigd is.
controleren.
3. Erop letten dat de stuurkaart correct op de achterplaat is aanges-
loten en dat op de elektrische componenten warmtegeleidingspasta
is aangebracht.
4. Besturing vervangen.
5. Motor vervangen.
Bescherming
1. Stroom in- en weer uitschakelen.
tegen overmatig
stroomverbruik
geactiveerd.
Kabelverbindin-
1. Het spuitapparaat op OFF zetten en de netkabel van het apparaat
gen boven de
lostrekken.
motor control-
2. Motorafdekking verwijderen.
eren.
3. Motorkabel-steekverbinding losmaken en de stekkers op schade
controleren.
4. Motorbesturing weer aansluiten.
5. Inschakelen Wanneer de storingscode nog steeds wordt weerge-
geven, de motor vervangen.
63
Vertaling van de originele handleiding