WAARSCHUWING: Bij producten
zonder bladkoppeling begint het
zaagblad te draaien wanneer de motor
start en de overbrenging niet in de
neutraalstand staat. Zet het product niet
opzij en verplaats het niet buiten het
werkgebied als het zaagblad draait.
Het product gebruiken
1. Start de motor.
2. Druk op de knop naast het symbool voor het
waterveiligheidssysteem. Het symbool op het display
verandert van kleur om aan te geven dat de functie
is ingeschakeld.
3. Open de waterklep.
4. Druk op de motortoerentalknop (A). Het
motorsymbool (C) geeft aan dat de
toerentalafstelknop (B) het motortoerental aanpast.
A
B
5. Als het product een bladkoppeling heeft, voert u de
volgende procedure uit:
188
2
1
3
0
4
12
10
14
5.0
WORKING HOURS
8
18
V
CURRENT:
STOP:
0
12
10
14
C
5.0
WORKING HOURS
8
18
V
CURRENT:
STOP:
4.00˝
1.50˝
RPM
a) Zorg ervoor dat het motortoerental niet hoger is
dan 1200 tpm.
1
0
14
b) Druk op de knop naast het symbool voor de
bladkoppeling op het display. Het symbool op het
display verandert van kleur om aan te geven dat
de aandrijving op het zaagblad is ingeschakeld.
180
150
210
3
110
250
˚F
4
150
110
STOP:
50 cm
6. Draai de knop voor toerentalafstelling rechtsom om
het motortoerental te verhogen tot volgas.
7. Om de daalsnelheid van het blad in te stellen, draait
u aan de knop voor het afstellen van de daalsnelheid
van het blad. Draai deze linksom om het toerental te
verhogen en rechtsom om het toerental te verlagen.
4
180
150
110
˚F
8. Houd de instelbare aanwijzer, de aanwijzer achter
en het zaagblad op de lijnmarkering tijdens de
volledige zaagactie.
2
3
4
180
150
210
< 1200 RPM
180
210
250
˚F
1223 - 002 - 09.07.2019
< 1200 RPM