Programmeren
MCS6, MCS12, MCS16
Als de programmeerbare parameter P-8 is ingesteld op „2", wordt het tempe-
ratuurverschil dat wordt toegepast op de detectie van de frontplaatsensor
verhoogd naar P 7 °F (3,9 °C) voor extremere installaties. P-8 mag alleen op
„2" worden gezet als de instelling „1" het bevriezen van de verdamper niet
kan voorkomen.
Als alternatief kan een optionele alternatieve temperatuursensor (die zich in
de baan van de afvoerlucht bevindt) de effectiviteit van de antivriesfunctie
aanmerkelijk verhogen. Deze optie zou moeten worden overwogen als de
frontplaatsensor de huttemperatuur niet nauwkeurig kan detecteren.
P-9: Maximale watertemperatuur
Gebruik deze functie om de eenheid uit te schakelen als het water in de con-
denserspoel stijgt tot een gevaarlijk hoog niveau.
Deze functie staat standaard op uit, maar kan worden ingesteld tussen 100
en 150 °F.
De foutcode is „PLF".
P-10: Instelling schermhelderheid
De helderheid van het scherm kan worden ingesteld van 4 (laagste helder-
heid) tot 13 (hoogste helderheid).
P-11: Selectie Fahrenheit of Celsius
De standaardinstelling is „°F". Selecteer „°C" voor Celsius. De aflezing in Cel-
sius wordt weergegeven in tienden, bijv. 22,2°.
P-12: Pompcyclus met compressor
De pomp kan ook zodanig worden geprogrammeerd dat deze continu werkt
of cycli draait op aanvraag.
➤ Om een continue werking te programmeren selecteert u hier „aan".
P-13: Omgekeerde ventilatorrichting tijdens verwarmingsmodus
De automatische ventilatorrichting tijdens de verwarmingmodus kan worden
omgekeerd. De ventilator gaat sneller draaien als de instelwaarde wordt be-
naderd. Het lager zetten van de ventilatorsnelheid in een koude hut verhoogt
de hoofddruk en helpt bij het verhogen van de toevoertemperatuur. De ven-
tilator schakelt naar een lage snelheid als de instelwaarde is bereikt en de
compressor is uitgeschakeld.
206
NL