VEILIGHEIDSINSTRUCTIES ELEKTRISCHE AfRASTERING
nl
Algemene aanwijzingen voor de inrichting en inbedrijfstelling
DEEL 1: WAARSCHUWING
VEILIGE ELEKTRISCHE AfRASTERINGEN
VOOR DIEREN
Vóór gebruik onvoorwaardelijk lezen en in acht nemen:
Elektrische afrasteringen moeten zodanig gemonteerd
en bediend worden, dat ze geen gevaar voor mensen,
dieren en hun omgeving vormen.
Een betrouwbaar gebruik wordt gewaarborgd indien u
de hierna volgende instructies in acht neemt:
Gebruik voor een afrastering zoveel energie (J=Joule)
als nodig en niet zoveel mogelijk. Korte afrasteringen
tot 10km zonder begroeiing, hebben genoeg aan een
impulsenergie van 0,2 tot 0,5 Joule. Middellange afras-
teringen tot 20km met gemiddelde begroeiing, kunnen
(meestal) prima functioneren met een impulsenergie van
2 tot 3 Joule.
Gebruik daar waar kinderen zonder toezicht zijn te ver-
wachten (speciaal in en om de bebouwde kom), als ook
bij elektrische afrasteringen met een wisselende pola-
riteit – waarbij de afrasteringdraad afwisselend met de
aansluiting voor de afrastering of de aardpen wordt ver-
bonden – enkel apparaten met een geringe impulsener-
gie of apparaten met een aparte begrensde uitgang.
Ieder rechtstreeks lichamelijk contact met de elektri-
sche afrastering (in het bijzonder in de hoofd-, hals- en
rompstreek is beslist te vermijden:
• Vermijd elektrische afrasteringen met een wisse-
lende polariteit, waarbij mensen tussen 2 draden
met verschillende polariteit kunnen geraken. Indi-
en de situatie dit vereist, dan uitsluitend appara-
ten gebruiken die begrenst zijn tot 0,5 Joule - ook
bij een niet onder stroom gebrachte, met de aarde
verbonden draad !
• Maak voor personen door geïsoleerde hekken, hek-
handgrepen of geïsoleerde oversteekplaatsen (af-
rasteringtrap) de doorgang op openbare wegen en
overal, waar er een doorgang voorzien, mogelijk.
Op iedere dergelijke oversteekplaats, dwarse weg of
langs openbare wegen op een afstand van ca. 100
m moeten de in de nabijheid gesitueerde elektrische
kabels waarschuwingsborden dragen.
• Houd de elektrische afrastering op een minimale af-
stand van 2,5 m tot geaarde, metaalachtige voorwer-
pen (zoals bijvoorbeeld waterleidingen, drinkplaats-
en), meer in het bijzonder als er zich daar mensen
kunnen bevinden.
• In geval van gevaar voor een onderwaterzetting van
de elektrische afrastering mag het apparaat niet ver-
der gebruikt worden.
Raadpleeg voor verdere aanwijzingen voor controle,
montage en aansluiting van elektrische afrasteringen de
bijlage BB1.
Het apparaat heeft een impulsafstand van 1 tot 1,5
seconde. Indien de afstand minder dan 1 seconde be-
draagt, moet het apparaat onmiddellijk hersteld worden.
Bij een impulsafstand van meer dan 1,5 seconde is het
apparaat niet meer veilig genoeg om af te schrikken en
moet het geïnspecteerd worden.
Onze elektrische afrasteringapparaten voldoen aan
de Europese norm EN 60335-2-76, zijn ontstoord in
overeenstemming met de EG-richtlijn (EMV) 89/336/
EEG of 2004/108/EEG en zijn van het CE-symbool
10
voorzien.
Ga aan de hand van de volgende maatregelen in tegen een
misbruik van het apparaat:
• Inachtneming van het op het apparaat vermelde op-
schrift.
• Beveilig het apparaat tegen ongeoorloofde manipulaties
(bijvoorbeeld antidiefstal, kinderslot) indien de opstellings-
plaats dat vereist
Speciale toepassing elektrische afrasteringen in dierentu-
inen of wildparken: De montage van dergelijke installaties
mag uitsluitend door vakkundig opgeleide elektriciens door-
gevoerd worden. Er moet een mechanische, beschermende
omheining aanwezig zijn, die de bezoekers van de elektri-
sche afrastering scheidt.
DEEL 2: WERKWIJZE
Een elektrische afrastering bestaat uit een elektrisch afras-
teringapparaat en een aangesloten afrastering, waarbij het
apparaat de afrastering van elektrische impulsen voorziet.
De elektrische afrastering voor dieren vormt een "psycho-
logische" barrière voor dieren – er afrastering houdt dieren
binnen of buiten een bepaalde zone. De afrastering kan ook
gebruikt worden om bepaalde gedragswijzen aan te leren (bi-
jvoorbeeld als koeientrainer in de stal). De elektrische vei-
ligheidsafrastering wordt voor veiligheidsdoeleinden (be-
scherming van objecten) gebruikt en heeft achter de fysische
barrière een elektrisch gescheiden, elektrische afrastering.
BIJLAGE BB.1:
AAN ELEKTRISCHE AfRASTERINGEN
VOOR DIEREN GESTELDE EISEN
Elektrische afrasteringen voor dieren en hun bijkomende
uitrustingen moeten zodanig geïnstalleerd, bediend en on-
derhouden worden, dat ze geen gevaar voor mensen, dieren
en hun omgeving betekenen.
Elektrische afrasteringen voor dieren, waarin er dieren of
mensen kunnen vastraken, dienen vermeden te worden.
Een elektrische afrastering voor dieren mag niet op basis
van twee afzonderlijke elektrische afrasteringapparaten of
door onafhankelijke afrasteringcircuits van hetzelfde elekt-
rische afrasteringapparaat gevoed worden.
Bij twee gescheiden elektrische afrasteringen voor dieren,
waarvan iedere door een afzonderlijk elektrisch afrastering-
apparaat gevoed wordt, moet de afstand tussen de draden
van de beide elektrische afrasteringen voor dieren mins-
tens 2,5 m zijn. Indien deze leemte gesloten dient te worden,
moet dit door middel van elektrisch, niet-geleidend materiaal
of door een geïsoleerde metaalbarrière gebeuren.
Prikkeldraad of draad met scherpe kanten mag niet met een
elektrisch afrasteringapparaat op de elektriciteit aanges-
loten worden.
Een niet op de elektriciteit aangesloten afrastering met prik-
keldraad of draad met scherpe kanten mag voor de onder-
steuning van één of meerdere schuin opgestelde, op de elek-
triciteit aangesloten draden van een elektrische afrastering
voor dieren gebruikt worden.
De dragende onderdelen voor de op de elektriciteit aanges-
loten draden moeten zodanig geconstrueerd zijn, dat deze
draden minstens op een afstand van 150 mm tot het verti-
cale vlak van de niet op de elektriciteit aangesloten draden
gehouden worden. De prikkeldraad of de draad met scherpe
kanten moet op regelmatige tijdstippen met de aarde verbon-
den worden.
Gelieve de in het gemarkeerde tekst in acht te nehmen !
Volg het advies vanwege de fabrikant van het elektrische
afrasteringapparaat voor de aardaansluiting op
Een afstand van minstens 10 m moet er tussen de aarde-
elektrode van het elektrische afrasteringapparaat en
ieder ander op aardverbindende systemen aangesloten
onderdeel zijn, zoals bijvoorbeeld de beschermende aarde
van het energievoorzieningsysteem of de aarde van een
telecommunicatiesysteem.
Aansluitleidingen, die binnen gebouwen voorzien worden,
moeten op een efficiënte manier van de met de aarde ver-
bonden gedeelten van het gebouw geïsoleerd zijn. Dit kan
door gebruikmaking van geïsoleerde hoogspanningsleidin-
gen gerealiseerd worden.
Aansluitleidingen, die ondergronds voorzien worden,
moeten in beschermende buizen in een isolerend materi-
aal geleid worden of in het andere geval als geïsoleerde
hoogspanningsleidingen geconcipieerd worden. Er dient op
gelet te worden dat de aansluitleidingen niet door hoeven
Tabel BB.1: afstanden van hoogspanningsleidingen voor elektrische afrasteringen voor dieren
Spanning van de hoogspanningsleiding ( V )
1000
> 1000 en
33000
> 33000
Indien er aansluitleidingen en draden van elektrische
afrasteringen voor dieren in de nabijheid van hoogspan-
ningsleidingen geïnstalleerd zijn, mogen de hoogte ervan
boven de vloer niet meer dan 3 m bedragen.
Deze hoogte geldt voor iedere zijde van een rechthoekige
projectie van de buiten geleider van de hoogspanningslei-
dingen op het grondoppervlak voor een afstand van
– 2m bij hoogspanningsleidingen, die met een nominale
spanning van maximaal 1000V gebruikt worden
– 15m bij hoogspanningsleidingen, die met een nominale
spanning van meer dan 1000V gebruikt worden.
Elektrische afrasteringen voor dieren, die bedoeld zijn
om vogels af te schrikken, om rond huisdieren een schut-
ting te zetten of om dieren zoals koeien te trainen (koei-
entrainer), mogen uitsluitend door elektrische afrastering-
apparaten met een laag vermogen, waarmee voldoende
en een veilige capaciteit tot stand gebracht wordt, gevoed
worden.
Bij elektrische afrasteringen voor dieren, die bedoeld zijn
om vogels op een veilige afstand van gebouwen te houden,
mag er geen draad van de elektrische afrastering met de
aarde verbonden zijn indien de draden van de afrastering
niet met metalen onderdelen verbonden zijn. Als een draad
met een metalen onderdeel (bijvoorbeeld de dakgoot) of
met een metalen structuur van het gebouw verbonden is,
moet dit metalen onderdeel met de aarde verbonden zijn.
Een waarschuwingsbord moet aangebracht zijn op alle
plaatsen, waar personen vrije toegang tot de geleiders kun-
nen verkrijgen.
Waar een elektrische afrastering voor dieren een open-
baar voerpad kruist, moet er in de elektrische afrastering
voor dieren op deze plaats een niet op de elektriciteit aan-
gesloten hek of een oversteekplaats aanwezig zijn. Op ie-
dere dergelijke oversteekplaats moeten de in de nabijheid
gesitueerde draden waarschuwingsborden dragen.
Leder gedeelte van een elektrische afrastering voor die-
ren, dat langs een openbare straat of een openbare weg
geïnstalleerd is, moet met regelmatige tussentijden voorzi-
en zijn van waarschuwingsborden, die aan de afrastering-
paal op een veilige manier bevestigd of vast rond de draden
van de afrastering geklemd zijn.
van dieren of door tractorwielen, die in de vloer zakken,
beschadigd worden.
Aansluitleidingen mogen niet in dezelfde beschermende
buis geïnstalleerd worden zoals deze van de stroomnet-
toevoerleidingen, de communicatieleidingen of de gege-
vensleidingen.
Aansluitleidingen en draden van elektrische afraste-
ringen voor dieren mogen niet boven hoogspannings - of
communicatieleidingen geïnstalleerd worden.
Kruisingen met hoogspanningsleidingen moeten zoveel
mogelijk vermeden worden. Indien een dergelijke kruising
niet vermeden kan worden, moet ze onder de hoogspan-
ningsleiding doorgevoerd worden en zo dicht mogelijk in
een rechte hoek daarmee verlopen.
Indien er aansluitleidingen en draden van elektrische
afrasteringen voor dieren in de nabijheid van hoogspan-
ningsleidingen geïnstalleerd zijn, mogen de afstanden
niet korter zijn dan in tabel BB.1 aangegeven.
Afstand ( m )
3
4
8
De grootte van het waarschuwingssymbool moet mins-
tens 100 X 200 mm zijn.
De achtergrondkleur aan beide zij-
den van het waarschuwingssymbool
moet geel zijn. Het opschrift op het
waarschuwingssymbool moet zwart
en moet ofwel
- het symbool van afbeelding BB.1,
ofwel
- de overeenkomstige inhoud van
„Opgelet: elektrische afrastering" zijn.
Het opschrift moet onuitwisbaar aan beide zijden van het
waarschuwingsbord aangebracht zijn en een hoogte van
minstens 25 mm hebben.
Er dient beslist op gelet te worden dat alle hulpinrichtingen
met netvoeding, die op het circuit van de elektrische af-
rastering voor dieren aangesloten zijn, een isolatiegraad
tussen afrasteringcircuit en stroomnetvoorziening bieden,
die met de isolatiegraad van het elektrische afrastering-
apparaat overeenstemt.
OPMERKING 1 Bij hulpinrichtingen, die voldoen aan de
isolatie tussen het afrasteringcircuit en het voorzienings-
net in de paragrafen 14, 16 en 29 van deze norm voor
elektrische afrasteringapparaten gestelde eisen, wordt
er vanuit gegaan dat ze over voldoende isolatie beschik-
ken.
Een beschermingsinrichting tegen weersomstandigheden
moet voor de bijkomende uitrusting ter beschikking ge-
steld worden, tenzij de fabrikant zijn akkoord voor het ge-
bruik van deze uitrusting in de open lucht gegeven heeft
en de uitrusting een minimale veiligheidsgraad van IPX4
heeft.
DEEL 3: ELEKTRISCHE VEILIGHEIDSAfRASTERINGEN
(bescherming van objecten)
Voor elektrische veiligheidsafrasteringen (bescher-
ming van objecten) zijn nog andere aanwijzingen voor de
montage en de aansluiting van elektrische afrasteringen
van toepassing (vraag de bijlagen BB.2 en CC van de EN
60335-2-76:2005 met SECURA SECURITY aan).
11