8. Luchtkokers
8.
Luchtkokers
• Bevestig canvas kanaalstuk tussen apparaat en kanaal. (Fig. 8-1)
• Gebruik niet-brandbare materialen voor kokerdelen.
• Isoleer de invoerkokerflens en de uitlaatkoker helemaal om condens te voorko-
men.
• Zorg ervoor dat u de positie van het luchtfilter zodanig bepaalt dat u erbij kan voor
onderhoud.
<A> In het geval ven een inlaat achteraan
<B> In het geval van een inlaat onderaan
A Koker
B Luchtinlaat
C Toegangsdeurtje
D Canvas koker
E Plafondoppervlak
F Luchtuitlaat
G Laat voldoende afstand om kortsluiting te voorkomen
• Werkwijze voor ombouwen van de achterinlaat in een onderinlaat. (Fig. 8-2)
1. Verwijder het luchtfilter.
2. Verwijder de onderplaat en de flens.
3. Bevestig de onderplaat aan de achterkant van de behuizing.
4. Bevestig het filter aan de onderkant van de behuizing met schroeven.
A Flens
B Filter
C Bodemplaat
D Schroeven voor vastzetten van het filter
Voorzichtig:
Het inlaatkanaal moet ten minste 850 mm lang zijn.
Om de airconditioner en de luchtkoker aan te sluiten voor mogelijke gelijk-
schakeling.
28
9. Proefdraaien
9.1. Voordat u gaat proefdraaien
s Na voltooiing van de installatie van de bedrading en het leidingwerk van de
binnen- en buitenapparaten dient u de installatie te controleren op koel-
stoflekkage, losse aansluitingen in de voedings- of bedieningsbedrading,
verkeerde polariteit en of er geen fase in de voeding is losgeraakt.
s Controleer met behulp van een megohmmeter van 500 volt of de weerstand
tussen de netspanningsaansluitpunten en de aarde minimaal 1,0 MΩ be-
draagt.
s Voer deze test niet uit op de aansluitpunten van de besturingsbedrading
(laagspanningscircuit).
Waarschuwing:
U mag de airconditioner niet gebruiken als de isolatieweerstand minder dan
1,0 MΩ bedraagt.
9.2. Proefdraaien
De volgende 2 methodes zijn mogelijk.
9.2.1. Afstandsbediening met draad (Fig. 9-1)
1 Schakel het apparaat minimaal 12 uur voor het proefdraaien in.
2 Druk tweemaal op de toets [TEST]. ➡ "TEST RUN" in het LCD-venster
3 Druk de toets [Mode selection] (Moduskeuze) in. ➡ Controleer of er lucht wordt
uitgeblazen.
4 Druk op de toets [Mode selection] (Moduskeuze) en schakel over naar de werk-
stand koelen (of verwarmen). ➡ Controleer of er koude (of warme) lucht wordt
uitgeblazen.
5 Druk op de toets [Fan speed] (Windsnelheid). ➡ Controleer of de luchtuitstroom-
snelheid verandert.
6 Verander de luchtuitstroomrichting met behulp van de toets [Airflow] (Luchtuit-
stroom) of [Louver] (Louvre).
➡ Controleer of u de instellingen kunt maken voor de horizontale, de beneden-
waartse en de andere luchtuitstroomrichtingen.
➡ Controleer de ventilator van het buitenapparaat op een goede werking.
7 Schakel het proefdraaien uit met de [ON/OFF] (AAN/UIT)-toets ➡ Stop
8 Schakel het apparaat altijd uit nadat u alles heeft gecontroleerd.
9.2.2. Met SW4 in het buitenapparaat
Raadpleeg de installatiehandleiding van het buitenapparaat.
9.3. Zelfcontrole
9.3.1. Voor de afstandsbediening med draad (Fig. 9-2)
1 Schakel de netspanning aan.
2 Druk tweemaal op de [CHECK]-knop.
3 Stel met de [TEMP]-knop het adres van het koelmiddel in, indien systeemregeling
wordt gebruikt.
4 Druk op de [ON/OFF]-knop om de zelfcontrole te stoppen.
A CHECK-knop
B Koelvloeistofadres
C TEMP-knop
D IC:
Binnenapparaat
OC: Buitenapparaat
E Controlecode
F Adres van het apparaat