7.2.5) Voorbeeld van programmering van het eerste niveau (functies ON-OFF)
Als voorbeeld wordt de reeks handelingen gegeven die noodzakelijk is voor het wijzigen van de fabrieksinstelling van de functies voor het
activeren van de functies "Automatisch Sluiten" (L1) en "Sluit altijd" (L3).
Tabel 11: voorbeeld van programmering eerste niveau
Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt
1.
Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen
2.
Druk één maal op toets [Set] om de status van de aan L1 gekoppelde functie (Automatische Sluiting)
3.
te wijzigen; nu zal het ledlampje L1 met lange knipperingen gaan knipperen
Druk 2 maal op toets [▼] om het knipperende ledlampje op het ledlampje L3 te verplaatsen
4.
Druk één maal op de toets [Set] om de status van de aan L3 gekoppelde functie (Sluit altijd) te wijzigen;
5.
nu zal het ledlampje L3 met lange knipperingen gaan knipperen
Wacht 10s om de programmering wegens het verstrijken van de maximale tijdsduur te verlaten.
6.
Na deze handelingen moeten de ledlampjes L1 en L3 blijven branden om aan te geven dat de functies "Automatisch Sluiten" en "Sluit
altijd" actief zijn.
7.2.6) Voorbeeld van programmering tweede niveau (instelbare parameters)
Als voorbeeld geven wij de reeks handelingen die nodig is om de fabrieksinstelling van de parameters te wijzigen en de en de "Pauzeduur"
op 60s (ingang op L1 en niveau op L5) te verlengen "Motorkracht" voor lichte poorten te verminderen (ingang op L5 en niveau op L2)
Tabel 12: voorbeeld van programmering tweede niveau
Druk op de toets [Set] en houd die ongeveer 3s ingedrukt
1.
Laat de toets [Set] los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen
2.
Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] dient tijdens de stappen 4 en 5 ingedrukt
3.
te blijven
Wacht ongeveer 3s tot het ledlampje L3 gaat branden dat het actuele niveau van de "Pauzeduur"
4.
vertegenwoordigt
Druk 2 maal op de toets [▼] om het brandende ledlampje naar L5 te verplaatsen dat de nieuwe waarde
5.
van de "Pauzeduur" vertegenwoordigt
Laat de toets [Set] los
6.
Druk 4 maal op de toets [▼] om het knipperende ledlampje naar het ledlampje L5 te verplaatsen
7.
Druk op de toets [Set] en houd die ingedrukt; de toets [Set] dient tijdens de stappen 9 en 10
8.
ingedrukt te blijven
Wacht ongeveer 3s tot het ledlampje L5 gaat branden dat het actuele niveau van de "Motorkracht"
9.
vertegenwoordigt.
Druk 3 maal op de toets [▲] om het brandende ledlampje naar het ledlampje L2 te verplaatsen dat
10.
de nieuwe waarde van de "Motorkracht" vertegenwoordigt.
Laat de toets [Set] los
11.
Wacht 10s om de programmering wegens het verstrijken van de maximale tijdsduur te verlaten
12.
7.3) Bijplaatsen of wegnemen van inrichtingen
U kunt op elk gewenst moment een inrichting aan een automatisering
met ROBUS toevoegen of er een uit verwijderen. Met name op "Blu-
eBUS" en de ingang "STOP" kunnen verschillende soorten inrichtingen
worden aangesloten zoals dat in de volgende paragrafen aangegeven is.
7.3.1) BlueBUS
BlueBUS is een techniek waarbij het mogelijk is alle compatibele
inrichtingen slechts met twee draden aan te sluiten waarover zowe de
elektrische stroom als de communicatiesignalen lopen. Alle inrichtin-
gen worden parallel aangesloten op dezelfde 2 draden van BlueBUS
en zonder dat daarbij de polariteit in acht genomen moet worden;
elke inrichting wordt afzonderlijk herkend omdat haar tijdens de instal-
lering een eenduidig adres wordt toegekend. Op BlueBUS kunnen
bijvoorbeeld fotocellen, veiligheidsinrichtingen, bedieningstoetsen,
172
Nadat er inrichtingen zijn toegevoegd of verwijderd, is het
noodzakelijk een herkenningsprocedure voor inrichtingen
uit te voeren zoals dat in paragraaf "7.3.6 Herkennen van
andere inrichtingen" beschreven is.
signaleringslampjes etc aangesloten worden. De besturingseenheid
van ROBUS herkent alle aangesloten inrichtingen één voor één via
een adequate herkenningsprocedure en is in staat om met de grootst
mogelijke zekerheid alle eventuele anomalieën te detecteren. Om
deze reden is het telkens wanneer er een op BlueBUS aangesloten
inrichting toegevoegd of verwijderd wordt, noodzakelijk de herken-
ningsprocedure in de besturingseenheid uit te voeren zoals dat in
paragraaf "7.3.6 Herkennen van andere inrichtingen" beschreven is.
Voorbeeld
SET
3s
L1
SET
L1
SET
L3
L3
SET
10s
Voorbeeld
3s
SET
L1
SET
SET
L3
3s
L5
SET
L5
SET
3s
L5
L2
SET
10s