1.6.5 F.B.R. stookoliebrander
Ketel
Model
1R6÷8 OF
G2 2001
1R9 - 2R6 OF
G2 MAXI
2R7 OF
FG 14 TC
1.6.6 RIELLO stookoliebrander
Ketel
Model
1R 6÷9 OF
GS10
1R 10 OF
FS10
2R 6 OF
GS10
2R 7÷8 OF
BS 3
2R 9÷11 OF
BS 4
2R 8÷15 OF
RS 28
2R 8÷15 OF
RS 28/1
1.6.7 Montage van de brander
De afmetingen van de bevestigings-
flens zijn aangegeven in fig. 4.
A
B
mm
mm
1R 6 OF
110
150
1R 7÷10 OF
130
170
2R 6-7 OF
130
170
2R 8÷15 OF
160
190
2R 6-7 OF
130
170
2R 8÷15 OF
160
190
2
INSTALLATIE
2.1
VERWARMINGSRUIMTE
De verwarmingsruimte dient te vol-
doen aan alle eisen en normen voor
verwarmingsinstallaties die op vloei-
bare brandstoffen werken.
2.2
AFMETINGEN VAN DE
VERWARMINGSRUIMTE
Zet het verwarmingslichaam op een
speciaal onderstel met een hoogte
van minimaal 10 cm. De ondergron-
den waarop het lichaam steunt dienen
een afvoer mogelijk te maken; hiervoor
moeten indien mogelijk ijzeren platen
gebruikt worden.
Tussen de wanden van de verwar-
mings-ruimte en de ketel dient een
ruimte vrij te worden gelaten van ten
minste 0,60 m. Tussen de bovenkant
van de ketel en het plafond dient ten
minste 1 m te zitten.
Voor ketels met een ingebouwde boi-
ler kan deze afstand worden verlaagd
tot 0,50 m (de hoogte van de verwar-
mingsruimte mag hoe dan ook niet la-
ger zijn dan 2,5 m).
Verstuivingshoek
60°
60°
60°
Capaciteit (kW)
1e trap
42÷116
42÷116
42÷116
65÷189
110÷246
81
163÷349
C
ø
M8
M8
M8
M10
M8
M10
2.3
AANSLUITING VAN DE
INSTALLATIE
Vóór u de hydraulische leidingen aanslu-
it, moet u controleren of de aanwijzin-
gen van fig. 1 strikt zijn opgevolgd.
Aangezien deze aansluitingen gemakke-
lijk moeten kunnen worden gedemon-
teerd gebruikt u bij voorkeur driedelige
roterende koppelingen. De installatie
moet van het type zijn met een dicht
expansievat.
2.3.1 De installatie vullen
Alvorens de ketel aan te sluiten is
het goed om water door de leidin-
gen van de installatie te laten stro-
men om eventuele spaanresten en
andere afvalresten, die de goede
werking van de installatie kunnen
hinderen, te verwijderen.
Het vullen van de installatie moet lang-
zaam gebeuren, zodat de lucht kan
ontsnappen.
Bij de installaties met een gesloten
circuit mag de voordruk van het
expansievat niet minder dan de sta-
Ketel
2R8 OF
FG 14 TC
2R9÷13 OF
2R14-15 OF
G 30/2 TC
Stroomtoevoer
2e trap
±
–
230V
10%
±
–
230V
10%
±
–
230V
10%
±
–
230V
10%
±
–
230V
10%
±
163-325
230V
10%
±
–
230V
10%
ATTENTIE:
Bij model "1R 6 OF" moeten, als er een
brander met lage emissie (NOx: Klasse
3) gemonteerd wordt, de branderflens
en het isolatiepaneel die op de deur
van de verbrandingskamer gemonte-
erd zijn door de exemplaren die bij
de brander model "R2000 G115 DLN"
geleverd worden vervangen worden.
B
tisch manometrische hoogte van de
installatie bedragen (bijv. voor 5 m
waterhoogte mag de voordruk van
het expansievat en de laaddruk van de
koude installatie niet minder dan de
minimumdruk van 0,5 bar bedragen).
2.3.2 Kenmerken van het
Het voedingswater dat gebruikt wordt
voor de verwarmingsinstallatie moet
in overeenstemming met de norm
UNI-CTI 8065 onthard worden.
Het gebruik van onthard water voor
de verwarmingsinstallatie is absoluut
noodzakelijk in de volgende gevallen:
– grote installaties (grote wate-
– frequente watertoevoer, integratie
– als de installatie geheel of gedeelte-
2.4
De schouw is heel belangrijk voor een
Model
Verstuivingshoek
60°
G 20 TC
60°
60° - 45°
Werking
op gas
50Hz
G20/25 - G30/31
~
50Hz
G20/25 - G30/31
~
50Hz
G20/25 - G30/31
~
50Hz
G20/25 - G30/31
~
50Hz
G20/25 - G30/31
~
50Hz
G20/25 - G30/31
~
50Hz
G20/25 - G30/31
~
ketelvoedingswater
rinhoud);
van installaties;
lijk moet worden geleegd.
AANSLUITING SCHOUW
Fig. 4
27