Ultrasone sensoren plaatsen
2
De ultrasone sensoren moeten altijd waterpas worden gemonteerd, aangezien er anders foute
metingen kunnen ontstaan. Bij afgeschuinde montageoppervlakken kunnen de meegeleverde
afstandsringen (6) als compensatie worden gebruikt.
Druk de sensoren in de juiste volgorde in de openingen, totdat deze vlak tegen de bumper
aanliggen.
Let er op, dat de ultrasone sensoren in de juiste volgorde aangesloten worden. Begin
met sensor A links achter (zie ook afbeelding "Onderdeelaanduiding").
Leidingen en componenten aanleggen
3
Leid de aansluitleidingen van de ultrasone sensoren van buiten
door de bumper naar de opening van de kofferruimte. Verleg de
kabels zorgvuldig naar binnen, zodat geen vocht binnen in het
voertuig kan komen.
Bevestig de besturingseenheid m.b.v. het meegeleverde
kleefpad. Een geschikte plaats hiervoor is de zijwand in de
waterdichte kofferruimte in de buurt van een achteruitrijlamp. Let
op dat de aansluitkabels van de sensoren lang genoeg zijn om de
sensoreenheid te bereiken.
Leg de verbindingsleidingen van de sensoren volgens het
aansluitschema in "Onderdeelaanduiding".
Let bij het aanleggen van de leidingen in deurbalken
enz. dat geen veiligheidsrelevante inrichtingen (bijv.
een zij-airbag) worden belemmerd of beschadigd.
50