Télécharger Imprimer la page

Dimplex ThermoComfort duo-electronic FSD 12 Instructions Pour L'installation Et L'utilisation page 32

Publicité

NL
Centrale regeling
Wij vragen uw aandacht voor de relevante informatie in de
gebruiksaanwijzing bij het toepassen van centrale regeling.
1. Gelijkstroom - centrale regeling
Het regelsignaal van centrale- of groepsregeleenheden
moet zijn aangesloten op aansluitpunten A1+, A2-. Sto-
ring in de centrale schakeling schakelt de kachel maximaal
in.
Wanneer het bij een dergelijke storing gewenst is dat er
geen automatische regeling plaatsvindt kan de program-
maverbinding (a) op de belastingsregelaar van de warm-
teaccumulator op "N.S." worden ingesteld (negatieve sto-
ringsreactie). De instelling voor gelijkstroom is dezelfde als
voor het wisselstroomregelsignaal.
2. Wisselstroom - centrale regeling
Het regelsignaal van centrale of groepsregeleenheden
moet zijn aangesloten op de aansluitpunten A1/Z1~,
A2/Z2~. Storing in de centrale schakeling schakelt de
kachel maximaal in.
Wanneer het bij een dergelijke storing gewenst is dat er
geen automatische regeling plaatsvindt dan kan de pro-
grammaverbinding (a) op de belastingsregelaar van de
warmteaccumulator op "N.S." worden ingesteld (negatie-
ve storingsreactie). De instelling voor gelijkstroom is
dezelfde als voor het wisselstroomregelsignaal.
N. B. de introductie van negatieve storingsreactie is alleen
mogelijk met centrale schakelregeling bij gebruik van ZWM
99 AC, ZWM 95 MC en GRM 95 (Anders wordt de nega-
tieve storingsreactie ingesteld op 80% voor een ED installa-
tie).
2.1. Aanpassen voor een ED Systeem
De belastingsregelaar van warmteaccumulatieapparaten
kan worden bediend via de centrale schakeling van een ED
Systeem op 80%, 72%, 68%, 40% en 37%.
De normale operationele instelling met een ED Systeem
wordt ingesteld op 80%.
Het aanpassen aan het ED Systeem kan plaatsvinden met
behulp van programmaverbinding (a).
Uitschakeltemperaturen voor de
laadregeling
Accumulatorkachels kunnen worden ingesteld op vermin-
derde lading (de laagste uitschakel-temperatuur). Over het
algemeen wordt aangenomen dat de hoogste uitschakel-
temperatuur 520°C bedraagt.
Wanneer de uitschakeltemperatuur verlaagd moet worden,
kan programmaverbinding (b) dienovereenkomstig worden
verzet (N.B.: let op de instructies voor classificatie).
De insteekpositie T is alleen bedoeld voor fabrieksmatige
tests en mag niet worden gebruikt.
Uitschakeltempe-
Vermogens-
ratuur in °C
reductie in %
520+
520
455
390
325
In werking stellen
Na het voltooien van de montage en het leggen van de
aansluitingen moet de installatie op goede werking wor-
den getest. Bij installaties binnen het gebied van de VDE
voorschriften moeten minimaal de volgende tests worden
uitgevoerd:
Een isolatietest tot minstens 500V. De isolatieweerstand
moet minstens 0,5MΩ bedragen.
Er moet een vermogenstest worden uitgevoerd (bijv. met
een kWh meter). Een koude weerstandsmeting kan hier-
voor als alternatief ook worden uitgevoerd.
De eerste keer opwarmen van de installatie door een vak-
man is onnodig. De uitrusting kan onmiddellijk na het vol-
tooien van de functionele tests aan de gebruiker worden
overgedragen.
32
Reductie van de
max. stat. warmte-
afgifte in %
0
0
0
0
17
18
32
39
44
51

Publicité

loading