Belangrijk: Om ervoor te zorgen dat u de
apparatuur in goede staat ontvangt, zijn er
beschermende
coatings
Spoel alle apparatuur vóór gebruik af met
een geschikt schoonmaakmiddel.
1. Bevestig een luchtslang aan de luchtinlaat-
nippel (19). Aanbevolen maat voor de
luchtslang: 8 mm binnendiameter. De
1. Meng het coatingmateriaal volgens de
instructies van de fabrikant.
2. Draai de naaldstelschroef (18) naar links
totdat de eerste draad zichtbaar wordt.
3. Draai de straalregelaar (10) helemaal open
door deze naar links te draaien.
4. Stel de inlaatluchtdruk zo af dat deze 2,4
bar (35 psi) bedraagt bij de pistoolinlaat als
de trekker is ingedrukt (gebruik hiervoor
het manometer-hulpstuk, zie Accessoires).
5. Test de sproeistraal. Als de coatinglaag te
droog is, verminder dan de luchtstroom
door de inlaatdruk te verlagen.
coatinglaag te nat is, verminder dan de
vloeistofstroming
schroef (18) naar rechts te draaien. Als de
verstuiving te grof is, verhoog dan de
1. Schakel de luchttoevoer uit en laat de druk
in de luchtleiding af, of koppel het pistool
los van de luchtleiding als u een snel-
koppelingsysteem gebruikt.
2. Deponeer
coatingmateriaal
geschikte container en reinig het pistool en
de
beker
bij
spuitenreiniger.
3. BELANGRIJK – u mag de beker niet
reinigen of schoon wrijven met een
droge doek of een stuk papier. Wrijven
kan statische elektriciteit veroorzaken.
Indien deze wordt ontlaad naar een
geaard
voorwerp,
ontstaan
en
kunnen
dampen
tot
ontbranding
Gebruik uitsluitend een vochtige lap of
antistatische doekjes als de beker extra
goed moet worden gereinigd in een
All manuals and user guides at all-guides.com
Installatie
op
aangebracht.
Bediening
Als de
door
de
naaldregel-
Preventief onderhoud
in
een
voorkeur
in
een
kan
een
vonk
oplosmiddel-
komen.
slang moet geleidend zijn en de elektrische
verbinding van het spuitpistool naar de
aarde dient te worden gecontroleerd met
een ohmmeter. Aanbevolen wordt een
weerstand van minder dan 10
2. Zorg voor een geregelde toevoer van
gefilterde lucht.
inlaatluchtdruk. Als de verstuiving te fijn is,
verlaag dan de inlaatluchtdruk.
6. De grootte van het spuitpatroon kan
worden verkleind met behulp van de
straalregelklep (10).
7. Houd het pistool loodrecht ten opzichte
van het te spuiten oppervlak. Door het
pistool in een boog te bewegen of te
kantelen,
zal
ongelijkmatig worden opgebracht.
8. De aanbevolen spuitafstand is 150-200
mm (6"-8").
9. Spuit eerst de randen. Overlap elke streek
met minstens 50%.
met een constante snelheid.
10. Zet altijd de luchttoevoer af en laat altijd de
luchtdruk af als u het pistool niet gebruikt.
risicovolle omgeving.
4. Verwijder en reinig de luchtkap (2). Als een
van de openingen in de kap is verstopt met
coatingmateriaal, gebruik dan uitsluitend
reinigingskit KK-4584 (zie accessoires) die
het geschikte gereedschap hiervoor bevat,
of een tandenstoker om de verstopping te
verwijderen.
Bij
gereedschap kan de kap schade oplopen
en
een
onregelmatig
ontstaan.
5. Zorg ervoor dat de sproeier schoon en
onbeschadigd
is.
opgedroogde verf kan leiden tot een
onregelmatig spuitpatroon.
6. Smering – de trekkerbout (24), de naald
(16) en de spil van de luchtklep (13)
moeten elke dag worden gesmeerd.
© 2012 Finishing Brands UK Ltd.
27
NL
NL
6
Ω.
het
coatingmateriaal
Beweeg het pistool
gebruik
van
ander
spuitpatroon
Aangekoekte
of