4. Koelpijp en afvoerpijp
660
450
520
Fig. 4-2
54
24.4
Fig. 4-3
Afhellend
Moet vanaf uitlaatpunt omlaag lopen
Waterlekkage
Opgesloten afvoerwater
Lucht
Golvend
Uiteinde van afvoerleiding bevindt zich onder water.
Watergang voor afvoer
Maximaal 5 cm tussen uiteinde van afvoerleiding en de grond
Fig. 4-4
Fig. 4-5
(mm)
110
116
(mm)
16
2.5
10
45 91.5
34
(mm)
100
4.2. Plaats van de koelstof- en afvoerpijpen
1 Plaats van de koelstof- en afvoerpijpen (Fig. 4-2)
• De afvoerpijp kan in het midden worden doorgezaagd, als dit voor installatie
nodig is.
A (Totale lengte van de fl exibele slang)
B Vloeistofpijp
De plaats van de doordrukopeningen op het apparaat bepalen. (Fig. 4-3)
Maak de doordrukopeningen met behulp van een zaag of een geschikt mes.
Pas op dat u de andere onderdelen van het apparaat niet beschadigt.
• Verwijder het hoekblokje en boor een doordrukopening. Als u een gat maakt
zonder het hoekblokje te verwijderen, kunt u de afvoerslang beschadigen.
E Pijpaansluiting aan de linkerkant
F Pijpaansluiting aan de onderkant
G Pijpaansluiting aan de rechterkant
H Doordrukopening voor pijpaans-
luiting aan de linkerkant
4.3. Afvoerpijpen (Fig. 4-4)
• De afvoerpijpen moeten 1/100 of meer afl open.
• Als u de afvoerpijp wilt verlengen, kunt u een buigzame slang (binnendiameter
16 mm), die in de winkel verkrijgbaar is, of een harde PVC-pijp (VP-16) gebruik-
en. Zorg er voor dat er geen water lekt bij de aansluitingen.
• Wanneer de afvoerpijp binnenshuis loopt, dient u de pijp te omhullen met isolatie-
materiaal (polyethyleenschuim met een soortelijk gewicht van 0,03 en een dikte
van 9 mm of meer), hetgeen in de winkel verkrijgbaar is.
• Plaats de afvoerpijp niet rechtstreeks in een afvoergeul waar zwavelgas kan
ontstaan.
• Controleer nadat u de pijpen heeft aangebracht of er water uit het uiteinde van de
afvoerpijp stroomt.
Voorzichtig:
Voor een juiste afvoer moet de afvoerpijp worden geïnstalleerd volgens de
voorschriften van deze installatiehandleiding. De afvoerpijpen moeten ther-
misch geïsoleerd worden om condensatie te voorkomen. Als de afvoerpijpen
niet goed geïnstalleerd en geïsoleerd zijn, kan condensvocht op het plafond,
de vloer of andere eigendommen druppelen.
4.4. De aanleg van de pijpleidingen voltooien (Fig. 4-5)
• Om druppels condensvocht te voorkomen, dient u viltband over het isolatiema-
teriaal om de koelstof- en afvoerpijpen in het apparaat te wikkelen, zoals op het
schema is aangegeven.
• Leg de afvoerslang zo dat hij naar de onderkant van het apparaat loopt.
• Het viltband moet zo worden gewikkeld dat het steeds over de halve breedte
wordt overlapt.
A Viltband
B Vloeistofpijp
C Gaspijp
D Afvoerpijpen
E Van achteren gezien
F Let op dat het midden van de afvoerslang niet omhoog staat.
G Als de pijpen links worden aangebracht, moeten de koelstofpijpen en de afvoerpijp ieder
afzonderlijk met band worden omwikkeld.
H Bundel de koelstofpijpen en de afvoerpijp samen en wikkel er viltband omheen. Het vilt-
band moet 20 mm of meer overlappen.
*
Breng het band zodanig op de pijpen aan dat de pijpen achter het apparaat komen te liggen.
I Zet het uiteinde van het viltband vast met een kram.
C Gaspijp
D Afvoerslang
I Hoekdoos
J Doordrukopening voor pijpaansluiting aan de onderkant
K Doorlaatopening voor de kabel van de
afstandsbedieningseenheid
L Doordrukopening voor pijpaansluiting aan
de rechterkant
23