OPMERKING: Wanneer het gereedschap oververhit
is, stopt het gereedschap automatisch en begint de
lamp te knipperen. Laat in dat geval de trekkerscha-
kelaar los. De lamp gaat na één minuut uit.
OPMERKING: Gebruik een droge doek om vuil van
de lens van de lamp af te vegen. Wees voorzichtig
dat u de lens van de lamp niet bekrast omdat dan de
verlichting minder wordt.
De omkeerschakelaar bedienen
► Fig.5: 1. Omkeerschakelaar
LET OP:
Controleer altijd de draairichting
alvorens het gereedschap te starten.
LET OP:
Verander de stand van de omkeer-
schakelaar alleen nadat het gereedschap volledig
tot stilstand is gekomen. Als u de draairichting
verandert terwijl het gereedschap nog draait, kan het
gereedschap beschadigd raken.
LET OP:
Zet de omkeerschakelaar altijd in de
neutrale stand wanneer u het gereedschap niet
gebruikt.
Dit gereedschap heeft een omkeerschakelaar voor het
veranderen van de draairichting. Druk de omkeerscha-
kelaar in vanaf kant A voor de draairichting rechtsom, of
vanaf kant B voor de draairichting linksom.
Wanneer de omkeerschakelaar in de neutrale
stand staat, kan de trekkerschakelaar niet worden
ingeknepen.
Snelheidskeuze
► Fig.6: 1. Snelheidskeuzeknop
LET OP:
Zet de snelheidskeuzeknop altijd
volledig in de juiste stand. Als u het gereedschap
gebruikt met de snelheidskeuzeknop halverwege
tussen de standen "1" en "2", kan het gereedschap
beschadigd worden.
LET OP:
Verander de instelling van de snel-
heidskeuzeknop niet terwijl het gereedschap
draait. Dat kan het gereedschap beschadigen.
Het aandraaikoppel instellen
LET OP:
Zorg ervoor dat de instelknop schoon is. Afhankelijk van de werkomgeving kunnen vreemde stoffen,
zoals metaalvijlsel of spaanders aan de instelknop blijven kleven en tot persoonlijk letsel leiden.
► Fig.8: 1. Instelknop 2. Indicator 3. Knop 4. Groene lampje
Het aandraaikoppel kan worden ingesteld op 41 niveaus bij lage snelheid en op 21 niveaus bij hoge snelheid.
1.
Lijn de markering
2.
Knijp de trekkerschakelaar in en laat hem los zodra de indicator wordt ingeschakeld.
3.
Druk op de knop waarna het groene lampje gaat knipperen.
4.
Draai de instelknop en stel het koppelniveau in terwijl het groene lampje knippert.
5.
Druk op de knop om de waarde in te stellen.
uit met de pijp op het gereedschapshuis door de werkingsfunctiekeuzering te draaien.
Afgebeeld
Snelheid
nummer
1
2
Als u de snelheid wilt veranderen, schakelt u eerst het
gereedschap uit. Verschuif de snelheidskeuzeknop om
"2" af te beelden voor een hoge draaisnelheid of "1"
voor een lage draaisnelheid. Verzeker u ervan dat de
snelheidskeuzeknop in de juiste stand staat voordat u
het gereedschap bedient.
Als de draaisnelheid van het gereedschap tijdens
gebruik sterk daalt in stand "2", verschuift u de knop
zodat "1" wordt afgebeeld en hervat u de bediening.
De werkingsfunctie kiezen
KENNISGEVING:
ingesteld op de gewenste functiemarkering. Als u het
gereedschap gebruikt met de ring halverwege tussen
de functiemarkeringen, kan het gereedschap bescha-
digd worden.
KENNISGEVING:
niet terwijl het gereedschap draait.
OPMERKING: Wanneer u de stand verandert van
"
" naar een andere functie, kan het een beetje
moeilijk zijn om de werkingsfunctiekeuzering te
draaien. Schakel in dat geval het gereedschap in
gedurende een seconde in de stand "
daarna het gereedschap en draai de ring naar de
gewenste stand.
► Fig.7: 1. Werkingsfunctiekeuzering 2. Markering
3. Pijlteken
Dit gereedschap heeft drie werkingsfuncties.
•
Boorfunctie (alleen draaien)
•
Klopboorfunctie (draaien met kloppen)
•
Schroevendraaierfunctie (draaien met
koppeling)
Selecteer een functie die geschikt is voor uw
werk. Draai de werkingsfunctiekeuzering en lijn de
gewenste markering uit met het pijlteken op het
gereedschapshuis.
42 NEDERLANDS
Koppel
Laag
Hoog
Hoog
Laag
Zorg dat de ring precies staat
Verander de werkingsfunctie
Toepassing
Zware
belasting
Lichte
belasting
", stop