14. IDENTIFICATIE PROBLEMEN
PROBLEEM
1. De machine start niet
2. De motor draait
moeizaam.
3. De motor valt plots stil
4. Overdreven trillingen
5. Verlies of vertraging
bij wegschieten
van de sneeuw.
6. De sneeuwruimer
laat een dunne laag
sneeuw op het terrein.
7. Kleine autonomie
van de batterij
8. De batterijlader laadt de
batterij niet weer op (rood
led aan of knipperend)
9. De batterijlader laadt
de batterij niet op
(geen led aan)
Mochten de problemen aanhouden na het toepassing van de bovengenoemde
remedies, dan dient er contact te worden opgenomen met uw Verkoper.
15. OP AANVRAAG LEVERBARE
ACCESSOIRES
15.1 ACCU'S
Er zijn accu's met verschillende vermogens
beschikbaar, voor de specifieke werkvereisten (Afb.
13).
De lijst van de voor deze machine gehomologeerde
accu's bevindt zich in de tabel "Technische
Gegevens".
MOGELIJKE OORZAAK
Geen batterij of batterij niet correct geplaatst.
Tussenkomst bescherming overbelasting
De rotor is bezet en de motor kan niet starten
Rotor verstopt, geblokkeerd door
obstakels of beschadigd.
De condensator is defect.
Elektrisch defect
Tussenkomst bescherming
tegen overbelasting
Losse delen of rotor beschadigd.
Niet correct geplaatste steel.
Rotor verklemd.
Schraper versleten
Zware gebruiksconditie met grotere
stroomabsorptie
Batterij niet voldoende voor
de werkbehoeften
Batterij niet correct geplaatst
in de batterijlader
Niet geschikte omgevingscondities
Vuile contacten
Geen spanning aan de batterijlader
Defecte acculader
Controleer de correcte
plaatsing van de batterij
Wacht enkele seconden voor
automatische reset
Laat het startcomando onmiddellijk
los en verwijder de hindernis. Tracht
de machine opnieuw op te starten.
Reinig de rotor en het glijvlak. Verwijder
eventuele afval of vreemde voorwerpen.
Vervang ze indien ze beschadigd zijn.
Contacteer de assistentie of
de wederverkoper.
Contacteer de assistentie of
de wederverkoper.
Wacht 10 minuten en probeer opnieuw.
Klem alle bevestigingsinrichtingen vast.
Vervang de beschadigde delen nabij
een geautoriseerd Dienstcentrum.
Verzeker u ervan dat de steel op zijn plaats is.
Verwijder eventuele afval of vreemde
voorwerpen uit de rotor.
Contacteer het geautoriseerde
dienstcentrum.
Optimiseer het gebruik (hfdst. 7)
Gebruik een tweede batterij
of een sterkere batterij
Controleer of de batterij correct geplaatst is.
Laad de batterij op bij een geschikte
temperatuur (hfdst. 7)
Reinig de contacten
Controleer of de stekker in het
stopcontact steekt en of er spanning
aanwezig is in het stopcontact
Vervangen met een origineel wisselstuk
15.2 ACCULADER
Inrichting die gebruikt wordt voor het opladen van de
accu (Afb. 14.A-14.B).
15.3 GORDEL/HARNAS
Kledingstuk bestaande uit stoffen riemen die over
de schouders lopen en het gewicht van de machine
tijdens het werk helpen ondersteunen..
NL - 14
OPLOSSING