3.3 De apparatuur plaatsen
3.3.1 Omgeving
De apparatuur moet binnen worden geplaatst in een omgeving die bescherming biedt tegen direct zonlicht, vocht en stof. Veranderingen van
temperatuur, luchtvochtigheid, en luchtvervuiling hebben invloed op de omgeving waarin de apparatuur werkt en kunnen de veiligheid en werking
aantasten. Het is de verantwoordelijkheid van de klant om ervoor te zorgen dat de beschreven omgevingsvoorwaarden voor de apparatuur
behouden blijven.
3.3.2 Eisen aan de ruimte
De apparatuur moet waterpas worden gemonteerd op een vlak oppervlak dat het eigen gewicht plus het gewicht van alle hulponderdelen kan
dragen. Er moet voldoende ruimte rondom de apparatuur worden vrijgehouden voor luchtstroming, toegang voor onderhoud en hefinrichtingen.
Een minimale ruimte van ongeveer 500 mm wordt aanbevolen rondom alle zijden van de droger en 750 mm erboven om de cartridges met
droogmiddel te kunnen verwijderen.
Plaats de apparatuur niet zodanig dat deze moeilijk te bedienen of van de elektriciteit af te halen is.
3.4 Mechanische installatie
3.4.1 Algemene eisen
Zorg ervoor dat elke condensaatafvoerleiding op een juiste manier wordt weggeleid en dat alle afval op juridische juiste, verantwoordelijke wijze
wordt verwijderd overeenkomstig de lokale regelgeving. Condensaatafvoerleidingen mogen nooit op elkaar worden aangesloten. Sluit ze aan op
een gemeenschappelijk, geventileerd condensaatverdeelstuk. Condensaatafvoerleidingen moeten een grote inwendige diameter hebben en
moeten kort zijn om tegendruk te voorkomen, wat de afvoer van condensatie onmogelijk zou maken. Condensaat afkomstig uit waterafscheider-
en filtervlotterafvoeren verliest zijn druk zodra het de leidingen binnenkomt. Wanneer u afvoerleidingen hoog installeert, wordt condensaat niet
verwijderd en raakt het dauwpunt van de droger verloren. Belangrijke opmerking: De prestaties van de droger en de garantie vervallen als de
voorgaande vereisten niet worden gerespecteerd.
Zorg ervoor dat al het buizenmateriaal voor inlaat en uitlaat geschikt voor de applicatie, schoon en vrij van ongerechtigheden is. De diameter van
de leiding moet voldoende zijn om een onbelemmerde luchttoevoer in de apparatuur en een onbelemmerde luchtuitlaat naar de applicatie toe te
staan. Controleer bij het aanleggen van de leiding dat de buizen goed worden ondersteund om beschadigingen en lekkages in het systeem te
voorkomen.
Het systeem moet worden beschermd met een juist afgestelde thermische drukontlastingsklep.
51