11. Scherp schakelen van de alarminstallatie
• Zorg er voor, dat de alarminstallatie op onscherp staat en er geen alarm wordt opgeslagen (zie hoofdstuk
"13. Overzicht van de optische en akoestische signalen").
• Bedien de sleutelschakelaar voor ten minste één seconde, totdat twee pieptonen aangeven, dat de uit-
schakelvertraging nu is geactiveerd. Laat de sleutelschakelaar onmiddellijk na de pieptonen los.
• Tijdens de uitschakelvertraging knippert de LED "ZONE STATUS". De uitschakelvertraging bedraagt 60
seconden.
• Als er zich een fout voordoet in een alarmzone, dan branden de LED "ZONE STATUS" en de desbetreffen-
de Zone-LED (ZONE 1 – 6). Controleer in dat geval de aansluitleidingen van de sensoren/melders en ook
of de desbetreffende vensters en deuren zijn gesloten.
• Na afloop van de uitschakelvertraging is de alarminstallatie scherp geschakeld. Dat wordt door
tweemaal per seconde kort knipperen van LED "ZONE STATUS" bevestigd.
Bypass van de alarmzone:
Als er zich een fout voordoet in een alarmzone en die wordt niet hersteld tijdens de uitschakelvertraging,
dan wordt de betrokken alarmzone in bypass-bedrijf gezet. De andere alarmzones worden geheel normaal
scherp geschakeld, nadat de uitschakelvertraging is afgelopen.
De volgende optische eigenschappen doen zich voor, wanneer de alarminstallatie scherp wordt gescha-
keld en geen alarmzone met een fout is:
• Tijdens de uitschakelvertraging branden de LED "ZONE STATUS" en de overeenkomstige zone-LED.
• Nadat de alarminstallatie is scherp geschakeld, brandt de LED "ZONE STATUS" en knippert de overeen-
komstige zone-LED.
Om ook de alarmzone met de fout scherp te schakelen, moet eerst de fout in de alarmzone wor-
den opgespoord en hersteld. Bovendien moet de alarminstallatie onscherp en opnieuw scherp
worden geschakeld.
61