Chapitre 5
– Indications
Hoofdstuk 5 – Aanwijzingen
5.1 Consignes de sécurité
Indépendamment de l'utilisation dans les groupes 1
et 2+3, veillez à ce que les sangles passent
correctement sur les points porteurs. La serrure doit
toujours se trouver sous le guidage de la sangle.
5.1 Veiligheidsinstructies
Onafhankelijk van het gebruik in de groep 1 of 2+3
let u op de correcte gordelgeleiding op de
lastdragende punten. Het gordelslot moet altijd onder
de gordelgeleiding liggen.
Le siège pour enfant doit être utilisé dans
des véhicules uniquement lorsque les véhi-
cules autorisés sont équipés de ceintures
trois points qui sont autorisées conformément
à la règlementation UN – ECE n° 16 ou
autres normes comparables.
Le siège pour enfant doit toujours être fixé
conformément aux conseils d'installation,
même s'il n'est pas en utilisation. Un siège
non fixé peut être la cause de blessures
pour les autres passagers lors d'un simple
freinage d'urgence.
Le siège d'enfant doit être fixé dans la voiture
de manière à ne pas être coincé par les
sièges avant ou les portières.
Le siège d'enfant ne doit pas être modifié et
les instructions de montage et de service
doivent être rigoureusement respectées, sinon
des dangers correspondants ne pourront pas
être exclus lors du transport de l'enfant.
Les sangles ne doivent pas être tortillées ou
coincées et seront bien tendues.
Après un accident, le siège d'enfant doit être
remplacé et révisé en usine.
F
NL
5.1
Het kinderstoeltje mag uitsluitend in
voertuigen worden gebruikt die zijn voorzien
van automatische driepuntgordels die volgens
UN – ECE – regeling nr. 16 of andere
vergelijkbare normen zijn goedgekeurd.
Het kinderstoeltje dient altijd volgens de mon-
tageaanwijzing te worden bevestigd. Dit geldt
tevens als het niet wordt gebruikt. Een onbe-
vestigd stoeltje kan bij een noodremming
andere passagiers lichamelijk letsel
veroorzaken.
Het kinderstoeltje moet dusdanig in de auto
worden bevestigd, dat het niet door de stoelen
van de bestuurder of voorste passagier of
door autoportieren kan worden vastgeklemd.
Het kinderstoeltje mag niet worden gewijzigd
en de montage- en gebruiksaanwijzing moet
steeds in acht worden genomen. Indien dit
niet gebeurt kan een gevaar voor het kind
tijdens het transport niet worden uitgesloten.
De gordels mogen niet worden verdraaid of
ingeklemd en de gordels moeten steeds
strak getrokken worden.
Na een ongeval moet het kinderstoeltje
worden vervangen en in de fabriek worden
gecontroleerd.
1699-4-06/1
1649-4-03/1