STAPPENPLAN INSTALLATIE
Volg stap 1 tot 7 voor elke laadpaal en ga dan door
met stap 8.
1. Bereid de bekabeling voor, afhankelijk van de afstand
(zie "weergave voedingsaansluiting").
2. Bevestig de muurbeugel op de gewenste hoogte
(+/- 1 meter) tegen de muur.
3. Draai de socket-klep/dummy-socket linksom uit
de kap van de laadpaal. Trek vervolgens met enige
kracht de kap van het achterste deel om de laadpaal
te openen; gebruik hierbij geen gereedschap.
4. Plaats de laadpaal ter controle op de muurbeugel.
Teken de onderste twee bevestigingspunten van de
laadpaal af op de muur en kies geschikt bevestigings-
materiaal (pluggen, schroeven en ringen).
5. Bevestig de laadpaal met 2 bijgeleverde M8 x 12 mm-
bouten en ringen aan de muurbeugel. Zet de laadpaal
vervolgens via de onderste twee bevestigingspunten
vast aan de muur. Zorg daarbij dat aan de achterzijde
van de laadpaal de grijze afstandshouders bij de
onderste twee bevestigingspunten geplaatst zijn.
6. Kies, afhankelijk van de kabeldikte, het juiste formaat
doorvoertule en plaats deze op de opening van de
voedingskabeldoorvoer. Maak eventueel licht vochtig
voor een eenvoudige doorvoer van de voedingskabel.
7. Sluit de voedingskabel aan en zet deze vast met de
kabelklem.
8. Fase-verdeling:
a. Verdeel elke fase voor optimaal gebruik, afhankelijk
van het parkeergedrag (voertuigen, die als eerste
aankomen, zullen niet naast elkaar parkeren).
b. Bevestig de fasedraden en de neutraal aan op de
rijgklemmen op de DIN rail.
c. Pas de fase-verdeling voor iedere 3 laadpalen aan
en noteer het serienummer van de laadpaal per
fase-verdelingl (zie tabel 1).
9. In het geval van een Daisy Chain configuratie,
sluit de UTP-kabels per laadpaal aan:
a. Voer de UTP-kabels middels de sockets links
en rechts van de voedingskabeldoorvoer in (zie
afbeelding 2). Reken 25 cm extra UTP-kabel vanaf de
onderkant van de laadpaal.
b. In het geval van een Daisy Chain configuratie, sluit
de UTP-kabels van de andere laadpalen aan op de
N.B.: Neem a.u.b. contact met NewMotion op voor de verdere (remote) configuratie van de Dynamic Load Balancing groep.
Houdt a.u.b. het installatie-overzicht bij de hand.
N.B.: Om de laadpaal laadklaar te maken dient de gebruiker deze online te activeren.
Dit kan via my.newmotion.com aan de hand van het serienummer. Om te kunnen laden is een geactiveerde laadpas nodig.
INSTALLATIEHANDLEIDING – 14
linker twee Ethernet-poorten op het netwerk board (zie
afbeelding 2). Beide poorten kunnen in willekeurige
volgorde gebruikt worden.
10. Plaats de zwarte doorvoertules in de opening naast de
veodingskabeldoorvoer om de laadpaal waterdicht te
maken.
11. Belangrijk bij paalmontage: U dient de paal via de bout
bevestiging rechts onderaan met een aarddraad te
aarden (zie afbeelding 2.)
12. Sluit de voedingskabel in regelmatige volgorde aan op
de netspanning (geen aanpassingen L1 L2 L3).
13. Schakel de laadpaal aan. De LED geeft gedurende 30
seconden geel licht voordat de laadpaal start.
14. Controleer of alle UTP-kabels goed aangesloten zijn.
Als de communicatie tussen de laadpalen succesvol
is, geven de LED lampen van de Ethernet-poorten
knipperend groen licht.
15. Test of het GPRS-signaal van de laadpaal die als
master- laadpaal (control laadpaal) van de load
balancing groep geconfigureerd wordt, voldoende
sterk is om met de backoffice van NewMotion
verbonden te worden. Dit is snel te doen via
chargeportal.newmotion.com/ test.
Voer het serienummer in bij het zoekveld en druk op
"Search". Er dient "Online" achter het serienummer te
verschijnen. Staat dit er niet? Controleer dan of de
laadpaal correct is aangesloten en test daarna
opnieuw. Neem bij aanhoudende problemen contact
op met New Motion.
16. Bevestig de kap op de laadpaal. Draai 4 bijgeleverde
M4 x 12 mm-bouten rondom de socket dusdanig
aan dat de kap netjes sluit op het rubber maar het
rubber niet vervormt. Draai vervolgens de andere 2
bijgeleverde M4x12 mm-bouten in de onderzijde van
de kap.
17. Draai de socket-klep of dummy-socket rechtsom in
de kap en vergrendel met de bijgeleverde M4 x
20mm-bout. Draai de bout goed aan maar zeker niet
te strak.
18. Plak de juiste bijgeleverde stickers aan de zijkanten van
de laadpaal op de daarvoor bestemde uitsparingen.
19. Geef in de groepenkast aan, welke zekering(en) voor
laadpalen gebruikt worden.