III. BEDIENING
• Laat de motor niet draaien in een besloten ruimte waar gevaarlijke koolm-
onoxydedampen zich kunnen verzamelen.
• Maai alleen bij daglicht of goed kunstlicht.
• Voordat u de motor gaat starten, moet u alle meshulpstukkoppelingen
uitschakelen en naar de vrijloop schakelen.
• Gebruik de trekker niet op hellingen van meer dan 5°.
• Denk eraan dat er geen "veilige" hellingen bestaan. Bij het rijden op hellingen
met gras dient men extra voorzichtig te zijn. Zo zorgt u ervoor dat de trekker
niet omslaat:
-
stop en start niet plotseling bij het op- of afrijden van een helling.
-
schakel de koppeling langzaam in, houd de ma chine altijd in de
versnelling, vooral bij het afrijden van een heuvel;
-
de snelheid van de machine dient op hellingen en in scherpe bochten
laag te worden gehouden;
-
kijk uit voor bulten en kuilen en andere verborgen gevaren;
-
maai nooit dwars op de helling tenzij de maaier voor dit doel is ont-
worpen.
• Wees voorzichtig bij het trekken van ladingen of het gebruik van zwaar
materieel.
-
Gebruik alleen goedgekeurde aanhaakpunten voor een trekstang.
-
Beperk de lading tot hetgeen u veilig kunt hanteren.
-
Maak geen scherpe bochten. Wees voorzichtig bij achteruit rijden.
-
Gebruik contragewicht(en) of wielgewichten wanneer dat in de
handleiding wordt aangeraden.
• Kijk uit voor het verkeer wanneer u de weg oversteekt of zich nabij een weg
bevindt.
• Stop de messen voordat u andere oppervlakken dan gras oversteekt.
• Voer bij het gebruik van hulpstukken het materiaal nooit af in de richting
van omstanders en laat niemand in de buurt van de machine komen terwijl
deze in bedrijf is.
• Gebruik de maaimachine nooit met defecte beschermkappen en schermen
of zonder beveiligingsinrichtingen op hun plaats.
• Verander de instelling van de motorregelaar niet en laat de motor niet met
te hoge toeren draaien. Als de motor met te hoog toerental draait, kan het
risico van lichamelijk letsel groter worden.
• Voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
-
de aftakas uitschakelen en de hulpstukken neerlaten;
-
naar de vrijloop schakelen en de parkeerrem inschakelen;
-
de motor stoppen en de sleutel verwijderen.
• Schakel de aandrijving naar de hulpstukken uit, stop de motor en maak de
bougiekabel(s) los of verwijder het contactsleuteltje,
-
voordat u opgehoopt materiaal weghaalt of een verstopte afvoer leeg
maakt;
-
voordat u de maaimachine controleert, schoonmaakt of eraan
werkt;
-
nadat u een ongewenst voorwerp heeft geraakt. Inspecteer de ma-
aimachine op schade en voer reparaties uit voordat u de machine
weer start en gebruikt;
-
als de machine abnormaal begint te trillen (onmiddellijk controle-
ren).
-
vor dem Entfernen von Verstopfungen aus dem Mähwerk oder dem
Auswurf;
• Schakel de aandrijving naar de hulpstukken uit tijdens transport of als ze
niet worden gebruikt.
• Stop de motor en schakel de aandrijving naar het hulpstuk uit,
-
voordat u tankt;
-
voordat u de opvangzak verwijdert;
-
voordat u de hoogte verstelt tenzij de hoogte vanuit de bestuurder-
splaats kan worden ingesteld.
• Minder gas tijdens het uitlopen van de motor, en als de motor met een
afsluitklep is uitgerust, moet u de brandstoftoevoer aan het einde van het
maaien afsluiten.
IV. ONDERHOUD EN OPSLAG
• Houd alle moeren, bouten en schroeven goed vastgedraaid zodat u er zeker
van kunt zijn dat de machine in een veilige bedrijfsstaat verkeert.
• Sla de machine nooit in een gebouw op, waar dampen een open vlam of
vonk kunnen bereiken, terwijl zich benzine in de tank bevindt.
• Laat de motor afkoelen voordat u hem in een besloten ruimte opbergt.
• Beperk brandgevaar: houd de motor, geluiddemper, accuruimte en benzine-
opslagruimte vrij van gras, bladeren of een overmaat aan smeervet.
• Controleer de opvangzak vaak op slijtage of verwering.
• Vervang versleten of beschadigde onderdelen om veiligheidsredenen.
• Als de brandstoftank afgetapt moet worden, moet dit buiten worden
gedaan.
• Op machines met meerdere messen dient u eraan te denken dat het draaien
van één mes andere messen kan doen draaien.
• Wanneer de machine moet worden geparkeerd, opgeslagen of alleen moet
worden gelaten, moet de maai-inrichting neergelaten worden tenzij een
mechanische vergrendeling wordt gebruikt.
WAARSCHUWING: Maak de bougiekabel altijd los, plaats hem waar hij
de bougie niet kan raken teneinde onverhoeds starten te voorkomen tijdens
het opstellen, vervoeren, afstellen of uitvoeren van reparaties.
13