d) Bewegingsproces bij het lokaliseren van metaal
• Ook het professionele bewegingsproces bij het lokaliseren van metaal moet worden geoefend, om succesvol te
kunnen zijn. Voor de beste zoekresultaten gaat u als volgt te werk:
• Voer de bewegingen langzaam uit, zodat ook alle mogelijke kleinere objecten gedetecteerd kunnen worden.
e) Nauwkeurige locatie van de vondst detecteren
f) Storende invloeden tijdens het zoeken
• Het succes resp. de nauwkeurigheid bij het lokaliseren van metaal is afhankelijk van veel factoren. Dat zijn
bijvoorbeeld
- de hoek, zoals het object in de bodem zit (oppervlak voor de detectie)
- de diepte van het object in de bodem
- de oxidatiegraad van het object
- de grootte van het object
- elektromagnetische en elektrische storingen (bijv. grondkabels) in de buurt van het object
• Vanwege deze genoemde omstandigheden is het des te belangrijker dat u zich met de metaaldetector en de
mogelijke zoekresultaten intensief vertrouwd maakt, voordat u begint met "schatzoeken".
• Zoek in een vooraf afgezet gebied met halve cirkelbewegingen het doelgebied af.
Zie hiervoor de afbeelding links.
• Draai hiervoor de zoeksonde (10) op een zo gelijkmatige hoogte van ca. 3 - 5 cm
boven de grond. De zoeksonde (10) bevindt zich daarbij idealiter altijd parallel op
de ondergrond.
• Beweeg de zoeksonde nooit, alsof het een pendel is. Pendelbewegingen om een
vast punt beschrijven een cirkelboog. Bij een boog verandert de afstand tot de grond
en hierdoor verandert de detectie van de metaaldetector. Pendel de zoeksonde (10)
alleen als u in een kuil of verdieping zoekt, om hierbij parallel tot de grond te blijven.
• De zoeksonde met een zwaai of aan het einde optillen, leidt tot verkeerde
detectieresultaten (zie afbeelding links).
• Wanneer de detectorspoel een verborgen object heeft weergegeven, houdt u de
zoeksonde (10) precies boven deze positie.
• Beweeg de zoeksonde (10) verschillende keren voor- en achteruit met steeds
kleiner wordende bewegingen, terwijl u lichtjes zijdelings beweegt. Denk eraan,
waar de detector een signaal gegenereerd heeft en beweeg met steeds kleinere
bewegingen systematisch om dit punt. Herhaal alles in een hoek die de eerste
zoekrichting doorkruist. De kruispunten van beide fictieve lijnen, zoals bij een kruis,
is het beginpunt van het signaal van het gevonden voorwerp. Onthoud de exacte
positie op de grond, waar de detector heeft gereageerd.
43