8. DMX-aansluiting
Er kunnen max. 16 GM215 LED-effectspots in een DMX-serie (master/slave) worden gebruikt,
omdat anders de controller overbelast raakt.
Om mogelijke ruis te voorkomen, moet de DMX-keten zo kort mogelijk worden gehouden.
Bij gebruik van XLR-microfoonkabels kunnen storingen optreden bij de DMX-signaalover-
dracht. Gebruik in dit geval speciale DMX-hoogfrequentiekabels.
Gebruik geen beschadigde DMX-kabels. Geen Y-splitter gebruiken. De apparaten moeten in
serie (daisy chain) direct achter elkaar worden aangesloten.
a) Een DMX-controller aansluiten
Het apparaat is uitsluitend bedoeld voor aansluitingen op DMX-controllers met DMX-512-proto-
col.
• Verbind de DMX-ingang DMX IN met de uitgang van de DMX-controller.
• Gebruik hiervoor een afgeschermde XLR-kabel. De controller moet over 4 vrije besturingskanalen be-
schikken.
• Verbind de DMX-uitgang DMX OUT met de DMX-ingang van het navolgende apparaat. Mocht het lich-
teffect het laatste of enige apparaat in de DMX-serie zijn, steek hier dan een steker met een afsluit-
weerstand van 120 Ohm/0,25 W in (tussen pin2 en pin3). Stekkers met de juiste afsluitweerstand zijn
verkrijgbaar bij de vakhandel.
Verbind nooit de massaleiding GND met de behuizingsmassa van het lichteffect, omdat anders
storingen veroorzaakt door massalussen kunnen optreden in de signaaloverdracht.
Sommige fabrikanten gebruiken voor de DMX-aansluiting 5-polige DMX-datalijnen/in-/uitgan-
gen. Gebruik hier de juiste adapterkabel.
Pin-nummering van de 3-polige DMX-aansluiting: Pin1 = GND / Pin2 = (-) / Pin3 = (+).
Pin-nummering van de 5-polige DMX-aansluiting: Pin1 = GND / Pin2 = (-) / Pin3 = (+) /
PIN 4 en 5 worden niet gebruikt.
58