19
f. Parallelschakeling
Voor een grotere uitgangsstroom mogen meerdere
apparaten parallel worden geschakeld.
Ook is parallelschakeling mogelijk volgens "Master and slave" systeem zie fig. 7h.
Met deze schakeling kan de uitgangsspanning en de totale uitgangsstroom worden ingesteld met de
regelknoppen "U" resp.
"I" van een apparaat,
de z.g.
"Мащег".
De knoppen "U" en "I" van de overige parallelgeschakelde apparaten,
de "Slaves",
moeten geheel
rechtsom worden gedraaid.
Opmerking:
Bij parallelschakeling moet voor een goede werking van de "OVERVOLTAGE
PROTECTION"
klem 13 van de klemmenstrook van ieder apparaat met elkaar worden
doorverbonden.
111.
BEDIENING
(fig. 1)
A. NETSPANNING
Het apparaat wordt in- en uitgeschakeld met schakelaar SK1 onder op het frontpaneel.
B. UITGANGSSPANNING
De uitgangsspanning wordt aangegeven door de gecombineerde
volt/ampere meter nadat deze met
een van de druktoetsen (10 V of 30 V) van de "METER
RANGE"
schakelaar in het juiste meetbereik
is geschakeld.
Met de knoppen "U" (linker knop grof- en rechter knop fijnregeling) wordt de uitgangsspanning
ingesteld,
Overspanningsbeveiliging
De op de uitgangsklemmen aangesloten schakeling kan tegen te hoge spanningen worden beveiligd
met de "OVERVOLTAGE
PROTECTION"
welke met een potentiometer met schroevedraaierinstelling
aan de voorzijde instelbaar is tussen 3 en > 30 V.
Overschrijdt de spanning aan de uitgangsklemmen deze ingestelde waarde dan zal signaallamp
"DC FAILURE"
oplichten terwijl de uitgangsspanning tot 0 V afneemt.
De signaallamp ''U" (bij spanningsstabilisatie) of de signaallamp "I" (bij stroomstabilisatie) zal dan
doven.
Zodra de oorzaak van overspanning is opgeheven,
herstelt de uitgangsspanning zich door de
stabilisator uit-, en daarna weer opnieuw in te schakelen.
C. UITGANGSST ROOM
De uitgangsstroom wordt eveneens door de gecombineerde
volt/ampere meter aangegeven nadat
deze met een van de druktoetsen (3A, 10 A of 30 A) van de "METER RANGE"
schakelaar in het
juiste stroomgebied is geschakeld.
Met de knoppen "I" (linker knop grof- en rechter knop fijnregeling) wordt de uitgangsstroom ingesteld.
Voor instelling van de uitgangsstroom mogen de uitgangsklemmen eventueel worden kortgesloten.
Het verdient echter aanbeveling dit bij een laag ingestelde uitgangsspanning te doen.
Opmerking:
Tijdens transport de "METER
RANGE"
schakelaar in de stand 3 A zetten om de
bewegingen van de draaispoel van de meter zoveel mogelijk te dempen.