18
. Net
Het apparaat via het netsnoer met het net verbinden.
. Uitgang
Opmerking:
Tijdens bedrijf mogen in de onder punt b, c, d, e en f beschreven schakelingen geen
verbindingen worden onderbroken.
. Normaal
gebruik
De uitgangsspanning wordt afgenomen van de klemmen
"+" en "-" aan de voorzijde van het apparaat
en/of van de klemmen
1 (+) en 3 (-) van het 3-polig aansluitblok aan de achterzijde van het apparaat.
Van de 10-polige klemmenstrook
moet klem 5 met klem 6, en klem 8 met klem 9 zijn doorverbonden
zie Но. Та.
. Afstandsstabilisatie
(Remote sensing)
Indien de aan te sluiten apparaten zich op grote afstand van de stabilisator bevinden moet om
regelfouten aan de klemmen van de belasting te voorkomen,
het spanningsverlies in de leidingen
naar de belasting worden gecompenseerd.
Hiervoor moeten
door middel van extra leidingen de + klem van de belasting met klem 4, en de
— klem van de belasting met de klemmen
5 en 6 van de klemmenstrook worden verbonden zie fig. 7b.
De leidingen naar de klemmen 4 en 5/6 twisten of anders afgeschermde leiding gebruiken.
Het spanningsverlies in de stroomvoerende
leidingen naar de belasting mag niet hoger zijn dan 1 V
(0,5 V per leiding) anders leidingen met grotere doorsnede gebruiken.
. Afstandsbediening bij spanningsstabilisatie
(Remote voltage programming)
De spanning kan op afstand worden ingesteld door middel van een externe regelweerstand
van 1,34 KQ
per volt uitgangsspanning,
of met een externe regelbare spanningsbron van 1 V per volt uitgangs-
spanning (1 mA).
Voor aansluiting van de externe weerstand zie fig. 7c en voor aansluiting van de spanningsbron
Мо.
а.
De knoppen gemerkt "U" geheel rechtsom draaien.
De leidingen naar de klemmen
5 еп 7 van de
klemmenstrook twisten of anders afgeschermde leiding gebruiken.
. Afstandsbediening bij stroomstabilisatie (Remote current programming)
De stroom kan eveneens
op afstand worden ingesteld door middel van een externe regelweerstand
van ca.
50 2 per ampere
uitgangsstroom
(deze regeling is niet geheel liniair) of met een externe
regelbare spanningsbron van 25 mV per ampere
uitgangsstroom
(1 mA).
De maximale
spanning
van deze spanningsbron mag niet hoger zijn dan 500 mV.
Voor aansluiting van de externe regelweerstand zie fig. 7e en voor aansluiting van de spanningsbron
fig Tt.
Bij gebruik van een externe spanningsbron de knoppen gemerkt "I" (grof- en fijnregeling van de
uitgangsstroom) geheel rechtsom draaien.
. Serieschakeling
Voor het verkrijgen van een hogere uitgangsspanning dan 30
V mogen maximaal
drie apparaten in
serie worden geschakeld,
De spanning tussen een der uitgangsklemmen en aarde mag max.
90 V ==
bedragen.
Ook is serieschakeling mogelijk volgens "Master and slave" systeem,
zie fig. 7g.
Met deze schakeling kan met de spanningsregelaar van een apparaat (de z.g.
''Master'') de totale
uitgangsspanning worden ingesteld.
Van de overige in serie geschakelde apparaten (de z.g.
"Slaves")
moeten de knoppen gemerkt "U" geheel linksom en de knoppen gemerkt "I" geheel rechtsom worden
gedraaid.