e) Continuïteitstest ( )
Zorg ervoor dat alle circuitonderdelen, circuits, componenten en andere meetobjecten losgekoppeld zijn
van de voedingsspanning en volledig ontladen zijn.
1. Draai de functiedraaiknop naar
2. Druk 3x kort op de toets SEL om de continuïteitstest te selecteren, "Ω
3. Sluit de testkabels aan op de aansluitklemmen:
- Rode testkabel op aansluitklem
- Zwarte testkabel op aansluitklem COM.
4. Sluit de sondes van de testkabels aan op de juiste testpunten in het circuit.
5. Een weerstand van ≤ 30 Ω wordt als continuïteit beschouwd, en er zal een pieptoon klinken.
- Het meetbereik is ≤ 600 Ω.
- "OL" zal op de display verschijnen als het maximale bereik is overschreden of als het circuit open is.
6. Koppel de testkabels na de meting los en schakel het apparaat UIT.
f) Diodetest ( )
Zorg ervoor dat alle circuitonderdelen, circuits, componenten en andere meetobjecten losgekoppeld zijn
van de voedingsspanning en volledig ontladen zijn.
De testspanning is ongeveer 3V.
1. Draai de functiedraaiknop naar
2. Druk 2x kort op de toets SEL om de diodetest te selecteren, "
3. Sluit de testkabels aan op de aansluitklemmen:
- Rode testkabel op aansluitklem
- Zwarte testkabel op aansluitklem COM.
4. Controleer de kabels op continuïteit door de twee testkabels aan te sluiten. De waarde dient ongeveer 0,000 V
te zijn.
5. Sluit de sondes van de testkabels aan op de juiste testpunten op de diode.
- "OL" zal op de display verschijnen als de polariteit is omgekeerd of als het circuit open is.
- De normale doorlaatspanning van het PN-knooppunt is ongeveer 500 tot 800 mV.
6. Koppel de testkabels na de meting los en schakel het apparaat UIT.
96
.
.
.
.
" zal worden weergegeven op de display.
" zal worden weergegeven op de display.