Aansluiting/installatie
Opgelet
Breng alle aardingskabels naar een
gemeenschappelijk aardingspunt.
Zorg ervoor dat de kabels niet tussen een schroef
geklemd zitten of vast komen te zitten in
bewegende delen (bv. zetelrail).
Voor u aansluitingen maakt, zet u het contact van
de auto uit om kortsluiting te voorkomen.
Sluit de voedingskabel aan op het apparaat en
de luidsprekers voor u deze aansluit op de
auxiliaire voedingsaansluiting.
Uit veiligheidsoverwegingen moet u eventuele
losse, niet-verbonden kabels met isolatietape
isoleren.
Voorzorgsmaatregelen
Kies de installatieplaats zorgvuldig zodat het
apparaat de bestuurder niet kan hinderen tijdens
het rijden.
Installeer het apparaat niet op plaatsen waar het
wordt blootgesteld aan stof, vuil, overmatige
trillingen of hoge temperaturen (bv. in direct
zonlicht of nabij een verwarmingstoestel).
Gebruik enkel de bijgeleverde montagehardware
voor een veilige en correcte installatie.
Opmerking over de voedingskabel (geel)
Wanneer u dit apparaat samen met andere
stereoapparaten aansluit, moet de ampèrewaarde van
het autocircuit waarop het apparaat aangesloten is
hoger zijn dan de som van de ampèrewaarden van de
zekering van elke component.
Aanpassing van de montagehoek
Zorg voor een montagehoek van minder dan 45°.
28
NL
Lijst met onderdelen voor de
installatie
Niet alle onderdelen uit de verpakking zijn in deze
lijst opgenomen.
De beugel en de beschermende rand
worden in de fabriek aan het apparaat bevestigd.
Voor u het apparaat installeert, gebruikt u de
ontgrendelingssleutels om de beugel van
het apparaat te verwijderen. Zie "De
beschermende rand en de beugel verwijderen"
(pagina 31) voor meer informatie.
Bewaar de ontgrendelingssleutels voor
toekomstig gebruik. U hebt deze immers opnieuw
nodig als u het apparaat uit de auto wilt
verwijderen.
× 2