Anleitung NSG 230 F_SPK2
Gevarenbronnen bij booglassen
Bij het booglassen bestaan heel wat
gevarenbronnen. Daarom is het voor de lasser zeer
belangrijk onderstaande regels op te volgen, om
zichzelf en anderen niet in gevaar te brengen en
schade aan mens en toestel te voorkomen.
1. Laat werkzaamheden aan de netspanningszijde,
bijv. aan kabels, stekkers, stopcontacten enz.
alleen door een vakman uitvoeren. Dat geldt in
het bijzonder voor het aanmaken van tussen-
kabels.
2. Bij ongevallen de lasstroombron onmiddellijk van
het net loskoppelen.
3. Indien er elektrische contactspanningen
optreden, het toestel onmiddellijk uitschakelen en
door een vakman laten controleren.
4. Aan de lasstroomzijde altijd voor goede
elektrische contacten zorgen.
5. Tijdens het lassen altijd aan beide handen
isolerende handschoenen dragen. Deze be-
schermen tegen elektrische schokken (nullast-
spanning van de lasstroomkring), tegen
schadelijke straling (hitte en uv-straling) en tegen
gloeiend metaal en slakkenspatten.
6. Draag stevige, isolerende schoenen die ook in
natte omstandigheden isoleren. Lage schoenen
zijn niet geschikt, omdat neervallende gloeiende
metaaldruppels brandwonden kunnen
veroorzaken.
7. Trek geschikte kleding aan, geen synthetische
kledingstukken.
8. Niet met onbeschermde ogen in de lichtboog
kijken; alleen een lasbril met voorgeschreven
veiligheidsglas volgens DIN dragen. De lichtboog
geeft behalve licht- en warmtestralen, die ver-
blinding resp. verbranding veroorzaken, ook uv-
stralen af. Deze onzichtbare ultraviolette straling
veroorzaakt bij onvoldoende bescherming een
uiterst pijnlijke bindvliesontsteking die pas enkele
uren later wordt gevoeld. Bovendien heeft de uv-
straling op onbeschermde lichaamsdelen
schadelijke zonnebrandeffecten tot gevolg.
9. Ook personen of helpers die zich in de buurt van
de lichtboog bevinden, moeten op de gevaren
worden gewezen en met de nodige bescherm-
middelen worden uitgerust; indien noodzakelijk,
beschermende wanden inbouwen.
10. Bij het lassen moet, vooral in kleine ruimtes, voor
voldoende toevoer van verse lucht worden ge-
zorgd, daar rook en schadelijke gassen ontstaan.
11. Aan vaten waarin gassen, brandstoffen, minerale
oliën of dergelijke worden bewaard, mogen – ook
als ze al lange tijd leeg zijn – geen laswerkzaam-
heden worden uitgevoerd, daar mogelijke resten
voor explosiegevaar zorgen.
25.01.2006
14:50 Uhr
Seite 21
12. In vuur en ruimtes met explosiegevaar gelden
bijzondere voorschriften.
13. Lasverbindingen die aan grote belastingen zijn
blootgesteld en absoluut aan veiligheidsvereisten
moeten voldoen, mogen uitsluitend door speciaal
opgeleide en gediplomeerde lassers worden
uitgevoerd.
Voorbeelden: drukketels, looprails, trekhaken
enz.
14. Opmerkingen
Men dient er beslist aan te denken dat de aard-
geleider in elektrische installaties of toestellen bij
nalatigheid door de lasstroom kan worden ver-
nield, bijv. als de aardingsklem op de kast van
het lastoestel wordt gelegd wanneer dit met de
aardgeleider van de elektrische installatie is ver-
bonden. De laswerkzaamheden worden uitge-
voerd aan een machine met een aardgeleider-
aansluiting. Het is dus mogelijk aan de machine
te lassen zonder de aardingsklem hierop te
hebben bevestigd. In dit geval stroomt de las-
stroom van de aardingsklem via de aardgeleider
naar de machine. De hoge lasstroom kan ertoe
leiden dat de aardgeleider doorsmelt.
15. De beveiliging van de leidingen naar de stop-
contacten moet aan de voorschriften voldoen
(VDE 0100). Er mogen dus conform deze voor-
schriften alleen zekeringen of automatische
zekeringen worden gebruikt die aan de leidings-
diameter zijn aangepast (voor geaarde stopcon-
tacten max. 16A-zekeringen of 16A-contactver-
brekers). Een te sterke zekering kan een brand in
de leidingen resp. het gebouw tot gevolg hebben.
Het apparaat is niet geschikt voor bedrijfsmatig
gebruik.
Enge en vochtige ruimtes
Bij werkzaamheden in enge, vochtige of hete
ruimtes moet gebruik worden gemaakt van isoler-
ende onderlagen en tussenlagen, kaphand-
schoenen van leer of een ander slecht geleidend
materiaal, om het lichaam te isoleren ten opzichte
van vloeren, muren, geleidende apparaaton-
derdelen en dergelijke. Bij gebruik van kleine
lastransformatoren voor het lassen onder hoog
elektrisch risico, zoals bijv. in enge ruimtes met
elektrisch geleidende wanden (ketels, pijpen enz.),
in natte ruimtes (met vocht doortrekken van de
werkkleding), in hete ruimtes (doorzweten van de
werkkleding), mag de uitgangsspanning van het
lastoestel in nullastbedrijf niet hoger zijn dan 42
volt (rms-waarde). Het toestel kan dus omwille van
de hogere uitgangsspanning in dit geval niet
worden gebruikt.
NL
21