Bedieningselementen
1
Alarmtoets Ú
1
Om het alarmsignaal uit te schakelen (zie
hoofdstuk „Alarm function").
Snel-toets koelruimte Û
2
Dient voor het in- en uitschakelen van het
snelkoelen (zie het hoofdstuk Snelkoelen).
Temperatuurinsteltoets koelruimte C
3
Met de toets wordt de temperatuur van de
koelruimte ingesteld.
4
Temperatuurindicatie Koelruimte
De cijfers komen overeen met de ingestelde
temperaturen in de koelruimte in °C.
5
Bedrijfsindicatie
De bedrijfsindicatie brandt als het apparaat in
gebruik is.
Apparaat inschakelen
Het apparaat met de toets Aan/Uit # inschakelen
(zie Apparaatoverzicht).
De temperatuurindicatie van de koelruimte knippert
tot in het apparaat de ingestelde temperatuur is
bereikt.
Het apparaat begint te koelen. De verlichting is
ingeschakeld wanneer de deur open is.
Wij adviseren een temperatuurinstelling van +4 °C
voor de koelruimte.
Bewaar gevoelige levensmiddelen niet warmer dan
+4 °C.
72
2
3
4
2
3
4
5
6
8
0 °C
°C
Aanwijzingen bij het gebruik
▯
Na het inschakelen kan het een aantal uren duren
voordat de ingestelde temperaturen zijn bereikt.
Vóór die tijd geen levensmiddelen in het apparaat
leggen.
▯
De voorzijde van het apparaat achter de deur
wordt gedeeltelijk licht verwarmd waardoor de
vorming van condenswater in de buurt van de
deurafdichting wordt voorkomen.
Instellen van de temperatuur
Koelruimte
De temperatuur is instelbaar van +2 °C tot +8 °C.
Temperatuurinsteltoets koelruimte C meermaals
indrukken tot de gewenste koelruimtetemperatuur is
ingesteld.
De laatst ingestelde waarde wordt in het geheugen
opgeslagen. De ingestelde temperatuur wordt
aangegeven op temperatuurindicatie koelruimte.
Verskoelruimte
De temperatuur in de verskoelruimte is in de fabriek
op ca. 0 °C ingesteld. Deze instelling liefst niet
veranderen.
Als zich op de koelwaren rijp of ijs vormen, dan kan de
temperatuur warmer worden ingesteld. (Zie hoofdstuk
„Kleine storingen zelf verhelpen".)