NL
Montage
Voor de montage heeft u een schroevendraaier (kruis) en een steeksleutel van 10 mm nodig.
1.
Montage van de voorbeschermer
Schuif de voorbeschermer (7) op de vork. Schroef vervolgens de voorbescherming aan de vork
met de bijbehorende schroeven (13). Schuif de remklauwats (6) na de voorbescherming op
de vork. Schroef de „ringen" (2) links en rechts van het wiel vast met de bijbehorende schroeven
(13).
2.
Montage van het voorwiel
Bevestig een moer (4) op de vooras en schuif er vanaf de andere kant een sluitring (3) op.
Schuif vervolgens de vooras door de vork en het voorwiel. Schuif tenslotte een sluitring (3) op
de vooras en zet het geheel vast met een moer (4).
3.
Montage van de steunwielen
Schuif de houder (16) door de body van het model. Plaats vervolgens een steunwiel (15) op de
houder (16) en zet het vast met de schroeven (14). Plaats het laatste steunwiel (15) op de
houder (16) en bevestig het met de bijbehorende schroeven (14).
4.
Montage van het stuur
Plaats het gemonteerde stuur (8) zoals aangegeven in de afbeelding. Duw vervolgens het stuur
(11) er van bovenaf doorheen. Zet het ten slotte van onderen vast met een borgmoer (12).
5.
Montage van de „kop"
Verbind de kabels van de „kop" (9) met die van het model. Bevestig vervolgens de „kop" (9) in
de daarvoor bestemde uitsparingen met de bijbehorende schroeven (7).
6.
Montage van de lijfbeschermer
Plaats de carrosseriebeschermer (20) in de daarvoor bestemde uitsparingen links en rechts
van de motorfiets en zet ze vast met de schroeven (13).
7.
Montage van de achteruitkijkspiegels en richtingaanwijzervleugels
Bevestig de banners van de richtingaanwijzers (18) aan de voorzijde van de motorfiets. Steek
de achteruitkijkspiegels (10) in de uitsparingen op het stuur totdat ze goed vastzitten.
8.
Montage van de kentekenplaat
Plaats de kentekenplaathouder (19) op het achterste deel van het model. Bevestig hem met de
bijbehorende schroeven (13). Bevestig vervolgens de twee knipperlichthouders (18) links en
rechts van de kentekenplaathouder (19).
1
Problemen
1. Het voertuig rijdt niet
● De batterij kan bijna leeg zijn.
Laad de batterij na elk gebruik op, of minimaal één keer per maand. Laat de batterij niet langer
dan 12 uur.
● De thermische zekering is doorgeslagen.
Het voertuig is uitgerust met een zelfterugstellende zekering. Wanneer de auto overbelast is
of verkeerd wordt gebruikt onjuist wordt gebruikt, zal de zelfterugstellende zekering
gedurende 5 - 10 seconden uitschakelen voordat deze weer operationeel. De
zelfterugstellende zekering bevindt zich onder de stoel.
Schakel de stroom uit, volg deze richtlijnen:
- Overbelast het voertuig NIET, Maximaal toegestaan gewicht: 25 kg
- Trek GEEN voorwerpen achter het voertuig.
- Rijd NIET tegen steile hellingen op.
- Rijd NIET tegen vaste objecten, waardoor de wielen kunnen gaan draaien, waardoor de
motor oververhitten.
- Rijd NIET in zeer warm weer, onderdelen kunnen oververhit raken.
- NIET knoeien met het elektrische systeem, dit kan kortsluiting veroorzaken, waardoor de
waardoor de zekering doorslaat.
● De accustekker of de draden zitten los.
Zorg ervoor dat de batterijconnectors stevig op elkaar zijn aangesloten.
● De batterij is leeg.
Hebt u de batterij goed onderhouden volgens de aanwijzingen? Is de batterij oud?
Het kan zijn dat uw batterij moet worden vervangen.
● Elektrisch systeem is beschadigd.
Water kan het systeem hebben aangetast, of los vuil, grind of zand kan de
schakelaar.
● De motor is beschadigd.
De motor moet door een vakman worden gerepareerd.
16
2
3
4
5
6
7
zelfterugstellende
zekering
9.
Aansluiting batterij
• Gebruik een schroevendraaier om de schroef op de zitting (13) los te draaien en te
openen. Hier vindt u de batterij en alle aansluitingen.
• Sluit alle stekkers aan zoals afgebeeld. Sluit alleen stekkerverbindingen aan die in elkaar
passen en let op dat u de polariteit niet omdraait.
• Zorg ervoor dat de rode kabel (plus) en de zwarte kabel (min) zijn aangesloten op de
respectieve stekkers van dezelfde kleur.
10. Oplaadprocedure
• Tijdens het laden moet het voertuig uitgeschakeld zijn.
• Sluit de lader (22) aan op de laadcontactdoos en steek de stekker van de lader in het
stopcontact. De laadcontactdoos bevindt zich boven het gaspedaal. Tijdens het laden
brandt de LED op de lader rood. Zodra het laden is beëindigd, brandt de LED groen
• De oplaadtijd bedraagt 12 uur. Om oververhitting van de lader te voorkomen, mag het
opladen niet langer dan aanbevolen.
• Laad de batterij niet vaker dan één keer per 24 uur op.
• De oplader en de batterij worden warm tijdens het opladen.
Waarschuwing!
• Uw voertuig toont de totale spanning van de twee accu's in volt onmiddellijk na het
inschakelen. De volledig geladen accu's zullen gewoonlijk een totale spanning van ca.
12,6 - 13 volt (groen) onbelast. Het display is afhankelijk van de belasting. Dit betekent
dat de weergegeven spanning onder belasting zal dalen. Als een spanning van minder
dan ca. 11,8 V (rood) wordt in onbelaste toestand wordt weergegeven, moet u de Ride-on
uitschakelen en de batterij opladen (zie oplaadprocedure). Anders kan de accu diep
ontladen zijn en onherstelbaar beschadigd raken. Een diep ontladen accu valt niet onder
de garantie en moet tegen betaling worden vervangen.
groen = volle accu, blauw = halfvolle accu, rood = lege accu (direct opladen!)
• De lader is geen speelgoed. Gebruik alleen de bijgeleverde oplader.
• De batterij mag alleen worden opgeladen door of onder toezicht van een volwassene.
• De aansluitklemmen mogen niet kortgesloten worden.
• De lader moet regelmatig worden gecontroleerd op beschadigingen aan de kabel, de
stekker, de ombouw en andere onderdelen. Als er schade wordt opgemerk, mag de lader
niet worden gebruikt totdat de schade is repareerd.
• Geef het model na elk gebruik voldoende tijd om af te koelen alvorens het opnieuw te
gebruiken. Wanneer u een vervangingsbatterij gebruikt, laat de batterij dan ten minste
15 minuten afkoelen voordat u het model weer gebruikt. Oververhitting kan leiden tot
beschadiging van de elektronica of tot brandgevaar.
● Koppel het model altijd onmiddellijk los van de oplader nadat het opladen is voltooid.
Koppel de lader altijd onmiddellijk los van de stroomvoorziening nadat u de stekker uit
het stopcontact hebt gehaald. Als het model of de lader na afloop van het laadproces
aangesloten blijft, kan dit leiden tot schade aan het model, de lader of de
stroomvoorziening (brandgevaar).
● Gebruik de lader alleen in droge ruimten.
Klankbord
1 „Stories"
2 Mode Muziek
3 Voedingsspanning indicator
4 VOL-
indrukken = titel achteruit, lang indrukken = volume omlaag
5 VOL+
indrukken = titel achteruit, lang indrukken = volume omlaag
6 USB
Na het plaatsen van een USB stick, begint het klankbord de nummers één voor één af te
spelen. Alleen bestanden met de extensie .mp3 kunnen worden afgespeeld.
7 Aux
MP3-apparaat / mobiel aansluiten
2. De batterij wordt niet opgeladen
● De batterijconnector of adapterconnector zit los.
Zorg ervoor dat de batterijconnector en de adapterconnector stevig op elkaar zijn
aangesloten.
● De oplader is niet aangesloten op het stopcontact.
Zorg ervoor dat de oplader is aangesloten op het stopcontact en dat de stroomtoevoer naar
het stopcontact is ingeschakeld.
● De oplader werkt niet.
Is de oplader warm tijdens het opladen? Zo niet, dan kan het zijn dat de oplader niet werkt.
3. Het voertuig loopt niet erg lang.
● De batterij is mogelijk onvoldoende opgeladen.
Misschien laadt u de batterij niet lang genoeg op. Na elk gebruik, of minimaal één keer per
maand, laadt u de batterij op. Laat de batterij niet langer dan 12 uur aan de lader zitten.
● De batterij is oud.
De batterij zal op den duur haar vermogen verliezen om de lading vast te houden. Afhankelijk
van de mate van gebruik, en variërende omstandigheden, zou de batterij één tot drie jaar
moeten werken. Vervang de batterij door een nieuwe.
4. De batterij bromt of gonst tijdens het opladen.
● Dit is normaal en geen reden tot bezorgdheid. Hij kan ook stil zijn tijdens het opladen, wat ook
normaal.
5. De oplader voelt warm aan tijdens het opladen van de batterij.
● Dit is normaal en geen reden tot bezorgdheid.
16