EXTERNE AUDIOBRONNEN
Audiobestanden afspelen via
Bluetooth®
Om uw Bluetooth®-audioapparaat te
kunnen gebruiken, moet u het bij het eerste
gebruik aan de auto koppelen. Raadpleeg
het hoofdstuk "Algemene beschrijving", pa-
ragraaf "Bluetooth®-functie".
Door de koppeling kan het audiosysteem
een Bluetooth® speler herkennen en ont-
houden.
NB: als uw digitale Bluetooth® apparaat
zowel telefoon en audiospeler is, worden bij
het koppelen automatisch beide functies ge-
koppeld.
Aansluiting
Ga als volgt te werk voor een reeds gekop-
peld apparaat:
– Activeer de Bluetooth® verbinding van de
audiospeler (raadpleeg de gebruiksaan-
wijzing van uw audiospeler);.
– Selecteer de Bluetooth®-audiobron door
op 5 te drukken.
(2/2)
Gebruik
Uw audiospeler moet zijn verbonden met het
systeem om alle functies te kunnen gebrui-
ken.
NB: een audiospeler die niet eerst gekop-
peld is aan het systeem kan hiermee geen
verbinding maken.
Als de digitale Bluetooth® audiospeler ver-
bonden is, kunt u deze bedienen vanaf het
audiosysteem.
Bedien het draagbare audio-
apparaat alleen als de ver-
keersomstandigheden dat toe-
laten.
Berg de audiospeler op tijdens het rijden
(risico van vallen bij krachtig remmen of
bij een botsing).
Druk tegelijkertijd op 18 en 19 om de track
te pauzeren (het afspelen wordt hervat wan-
neer u opnieuw drukt).
Druk afhankelijk van het apparaat op 11 om
naar de vorige of volgende tracks op het
draagbare audioapparaat te gaan.
NB: hoeveel functies toegankelijk zijn ver-
schilt naargelang het type audiospeler en de
compatibiliteit ervan met het audiosysteem.
NB: raadpleeg de gebruiksaanwijzing van
uw apparaat voor meer bijzonderheden over
de verbindingsprocedure.
NL.17