10. Ingebruikneming
a) Algemeen
Let s.v.p. op het volgende:
Plaats eerst de batterijen in de buitensensor en pas daarna in het weerstation.
Als u in een andere volgorde te werk gaat, kan het gebeuren dat het weer-
station de buitensensor niet herkent! In dat geval kan later handmatig een
zoeken naar de buitensensor worden doorgevoerd.
Als u het weerstation en de buitensensor bij de eerste ingebruikname bv. in een kamer wilt
testen, mag u de buitensensor niet direct naast het weerstation leggen. Dit kan problemen bij
de ontvangst (door interferenties) veroorzaken. Zorg voor een afstand van ten minste 1 meter
tussen het weerstation en de buitensensor.
Met deze functietest kunt u waarborgen dat latere ontvangstproblemen te wijten zijn aan de
plaats van het weerstation en de buitensensor.
De reikwijdte in het vrije veld bedraagt tot en met 30 m (zonder storingen en bij een directe
zichtverbinding tussen de buitensensor en het weerstation). De effectief mogelijke reikwijdte
in gebouwen is natuurlijk kleiner en bedraagt ca. 10-20 m (al naar het gebouw en de
opstelplaats).
Houd hiervoor rekening met het hoofdstuk "Reikwijdte".
b) Ingebruikname van de buitensensor
• Open het batterijvak van de buitensensor door de vier schroeven aan de achterkant met een
geschikte schroevendraaier los te draaien.
• Plaats vervolgens twee batterijen van het type AA/mignon. Let hierbij op de juiste polariteit
(plus/+ en min/-).
• Plaats het deksel weer op het batterijvak en schroef het vast.
149